Adjectives and Adverbs
Adjectives & Adverbs What are they? Adjective = … Adverb = …
Adjectives & Adverbs What are they? Adjective = Bijvoeglijk Naamwoord Adverb = Bijwoord
When to use an Adjective? ADJECTIVE (bijv. nwd) It provides extra information about a NOUN (Bij een zelfstandig naamwoord) Example: Het boek (mooi) = het mooie boek The book (beautiful) = the beautiful book
When to use an Adverb? ADVERB (bijwoord) With a VERB (werkwoord) Het boek is mooi geschreven The book is beautifully written With an ADJECTIVE This beautiful book This extremely beautiful book With another ADVERB The book is very beautifully written
Hoe maak/herken je ze? Y i = easy easily Het bijwoord (ADVERB) wordt gevormd door –LY achter het bijvoeglijk naamwoord (ADJECTIVE) te zetten Wild wildly Y i = easy easily E valt weg = terrible terribly Good – well Fast – fast
Grammar: Adjectives & Adverbs: De uitzonderingen Deze bijvoeglijk naamwoorden veranderen niet van vorm Fast Hard Far Weekly Low Long Much Monthly High Wrong Little Late Straight Deep Daily Near Als je deze verandert, betekent het iets anders Late (laat) Lately (onlangs) Near (dichtbij) Nearly (bijna) seem; appear etc. krijgen een adjective omdat die op het onderwerp slaat en niet op het werkwoord: Mary seemed sad (sad gaat over Mary, niet over seem) Deze ww krijgen een adjective ipv adverb – gaat om staat van zijn, niet om een actie! Be Seem Appear Look Sound Taste Feel smell
Beautiful (2x); fantastic; fast ; good (2x); terrible; quiet She sings … My father drives … The girl listened … He cooks … I can speak English very … She is a … girl This is a … book She looks …
Beautiful (2x); fantastic; fast ; good (2x); terrible; quiet She sings beautifully My father drives fast The girl listened quietly He cooks fantastically I can speak English very well She is a beautiful girl This is a good book She looks terrible