Niet-rechtlijnige beweging Vr.1 Kan deze grafiek de beweging van een punt in een vlak voorstellen? A : ja B : neen
Niet-rechtlijnige beweging Vr.1 Ja, want een niet-rechtlijnige beweging kan in een vlak elk willekeurig verloop hebben, dus ook “naar links terugkeren”. Antwoord A is dus juist.
Niet-rechtlijnige beweging Vr.2 Op welk tijdstip staat de versnelling loodrecht op de snelheid? A : 0,08 s B : 0,45 s C : 0,5 s D : geen van deze tijdstippen
Niet-rechtlijnige beweging Vr.2 De tijdstippen waarop de snelheid en versnelling loodrecht op elkaar staan zijn deze waarbij de snelheid (tijdelijk) even groot blijft. Dit gebeurt op de tijdstippen waar de grootte van de snel- heid (in functie van de tijd) een maximum of minimum bereikt of een horizontaal verloop heeft. Van de aangegeven keuzemogelijkheden gebeurt dit alleen op tijdstip t=0,5s. C is het juiste antwoord.
Niet-rechtlijnige beweging Vr.3 Maak een raming van de grootste snelheid van de pols (m/s) t = 0.01s A : 10 m/s B : 20 m/s C : 50 m/s D : andere grootteorde
Niet-rechtlijnige beweging Vr.3 t = 0.01s De snelheid is des te hoger naarmate de punten verder van elkaar gelegen zijn. In het aangeduide interval liggen twee punten op een afstand van ongeveer 7 cm van elkaar. Het overeenkomstige tijdsinterval is 0.01s. De gemiddelde snelheid in dat interval is dus 0.07/0.01 = 7 m/s. Raming A = 10 m/s is het juiste antwoord.
Niet-rechtlijnige beweging Vr.4 Op hoeveel tijdstippen heeft de versnelling dezelfde richting als de baan? A : geen enkel B : één C : twee D : meer dan twee
Niet-rechtlijnige beweging Vr.4 De versnelling heeft dezelfde richting als de baan op het ogenblik dat de snelheid niet van richting verandert, of dus (gedurende korte tijd) een rechtlijnige beweging wordt uitgevoerd. Dit gebeurt op de overgang van een “bocht naar links” naar een “bocht naar rechts” ttz in de buigpunten. Deze zijn in de figuur aangeduid en er zijn er twee. Dus antwoord C.
Oriëntatie van een segment Vraag 1 Een lichaamssegment heeft op een bepaald ogenblik een negatieve absolute hoekversnelling. Welke van de hierna volgende uitspraken (is) (zijn) dan juist? (0, één of meerdere juiste antwoorden mogelijk) A: indien het segment in uurwijzerzin roteert neemt de grootte van de hoeksnelheid toe B: het segment roteert in uurwijzerzin en de grootte van de hoeksnelheid neemt toe C: het segment roteert in uurwijzerzin en de grootte van de hoeksnelheid neemt af D: de grootte van de hoeksnelheid neemt af
Oriëntatie van een segment Vraag 1 A : Bij een rotatie in wijzerzin is de hoeksnelheid negatief. Bij een negatieve hoekversnelling neemt de hoek- snelheid af. Dus wordt ze nog meer negatief. De grootte van de hoeksnelheid neemt in dat geval toe. B : uit de hoekversnelling kan men de zin van de rotatie niet afleiden; men kan daaruit dus niet afleiden dat het segment in wijzerzin roteert. C : idem als voor B D : het is niet de grootte van de hoeksnelheid die bij een negatieve hoekversnelling vermindert, maar wel de algebraïsche waarde. Alleen uitspraak A is dus juist.