Er zit een gat in m’n emmer 1 Charlotte, Charlotte Er zit een gat in m'n emmer, Charlotte, een gat 2) Dan moet je hem maken, boer Hendrik, boer Hendrik Dan moet je hem maken, boer Hendrik, maak dat
Er zit een gat in m’n emmer 2 3) Waarmee moet ik hem maken, Charlotte, Charlotte Waarmee moet ik hem maken, Charlotte, waarmee 4) Met een stop moet je hem maken, boer Hendrik, boer Hendrik Met een stop moet je hem maken, boer Hendrik, een stop
Er zit een gat in m’n emmer 3 5) Waarvan moet ik dat maken, Charlotte, Charlotte Waarvan moet ik dat maken, Charlotte, waarvan 6) Van hout moet je hem maken, boer Hendrik, boer Hendrik Van hout moet je hem maken, boer Hendrik, van hout
Er zit een gat in m’n emmer 4 7) Ja, wat heb ik dan nodig, Charlotte, Charlotte Ja, wat heb ik dan nodig, Charlotte, ja wat 8) Een tak heb je nodig, boer Hendrik, boer Hendrik Een tak heb je nodig, boer Hendrik, een tak
Er zit een gat in m’n emmer 5 9) Ja, wat moet ik dan doen, Charlotte, Charlotte Ja, wat moet ik dan doen, Charlotte, ja wat 10) Die moet je gaan snijden, boer Hendrik, boer Hendrik Die moet je gaan snijden, boer Hendrik, je snijdt
Er zit een gat in m’n emmer 6 11) Waarmee moet ik hem snijden, Charlotte, Charlotte Waarmee moet ik hem snijden, Charlotte, waarmee 12) Je snijdt met een zakmes, boer Hendrik, boer Hendrik Je snijdt met een zakmes, een mes
Er zit een gat in m’n emmer 7 13) Mijn mes is te bot, Charlotte, Charlotte Mijn mes is te bot, Charlotte, te bot 14) Dan moet je hem slijpen, boer Hendrik, boer Hendrik Dan moet je hem slijpen, boer Hendrik, je slijpt
Er zit een gat in m’n emmer 8 15) Waarmee moet ik hem slijpen, Charlotte, Charlotte Waarmee moet ik hem slijpen, Charlotte, waarmee 16) Je slijpt met een slijpsteen, boer Hendrik, boer Hendrik Je slijpt met een slijpsteen, boer Hendrik, een steen
Er zit een gat in m’n emmer 9 17) Die steen is te droog, Charlotte, Charlotte Die steen is te droog, Charlotte, te droog 18) Dan maak je hem natter, boer Hendrik, boer Hendrik Dan maak je hem natter, boer Hendrik, hem nat
Er zit een gat in m’n emmer 10 19) Waarmee doe ik dat dan, Charlotte, Charlotte Waarmee doe ik dat dan, Charlotte, waarmee 20) Een emmer met water, boer Hendrik, boer Hendrik Een emmer met water, boer Hendrik, een emmer
Er zit een gat in m’n emmer 11 Charlotte, Charlotte Er zit een gat in m'n emmer, Charlotte, een gat