Verder rekenen met kommagetallen Hoofdstuk 14 Verder rekenen met kommagetallen
Vermenigvuldigen als oppervlakte Paragraaf 14.1 Vermenigvuldigen als oppervlakte
2,3 ×5,6=? 5,6 m 2,3 m
5,6 m = 56 dm 2,3 m = 23 dm
5,6 10 = 56 2,3 10 = 23 1288 100 = 12,88 5,6 m 2,3 m = 56 dm 23 dm = 1288 dm2 = 12,88 m2 5,6 m = 56 dm 2,3 m = 23 dm
3,2 ×0,54=? 3,2 m = 320 cm 0,54 m = 54 cm
3,2 100 = 320 0,54 100 = 54 17280 10 000 = 1,728 3,2 m 0,54 m = 32 dm 5,4 dm = 320 cm 54 cm = 17280 cm2 = 1,728 m2 3,2 m = 320 cm 0,54 m = 54 cm
Vermenigvuldigen formeel Paragraaf 14.2 Vermenigvuldigen formeel
Reken uit op jouw manier: 4,9 ×1,26=
Manier 1 4,9 10 = 49 1,26 100 = 126 10 100 = 1000 6174 1000 = 6,174 4,9 1,26 = 49 126 = 6174 Dus: 4,9 1,26 = 6,174
Manier 2 4,9 1,26 = 49 126 = 6174 Dus: 4,9 1,26 = 6,174 4,9 ligt tussen 4 en 5 1,26 ligt tussen 1 en 2 4,9 1,26 is kleiner dan 5 2 = 10 4,9 1,26 is groter dan 4 1 = 4 De komma moet dus achter de 6 komen te staan.
Paragraaf 14.3 Delen formeel
Reken uit op jouw manier: 10,71 ÷3=
Manier 1 10,71 100 = 1071 357 100 = 3,57 € 10,71 3 = 1071 cent 3 = 357 cent = € 3,57
Manier 2 10,71 3 = 3 = 357 Dus: 10,71 3 = 3,57 10,71 100 = 1071 Dus er is 100 keer zoveel Het antwoord van de deling is 100 keer zo groot Dit antwoord is dus 100 keer zo klein: 357 100 = 3,57
Reken uit op jouw manier: 99 ÷0,3=
99 0,3 = 99 3 = 33 Dus: 99 0,3 = 330 0,3 10 = 3 Je deelt door een 10 keer zo groot getal. Het antwoord van de deling is 10 keer zo klein Dit antwoord is dus 10 keer zo groot: 33 10 = 330
Reken uit op jouw manier: 9,18 ÷0,03=
9,18 0,3 = 918 0,3 = 918 3 = 306 Dus: 918 0,3 = 3060 9,18 0,3 =30,6 9,18 100 = 918 Dit maakt deze uitkomst 100 keer zo groot 0,3 10 = 3 Dit maakt deze uitkomst 10 keer zo klein Dus: 10 keer zo groot Dus: 100 keer zo klein
Reken uit op jouw manier: 34,02 ÷2,7=
Manier 1: komma terugzetten 34,02 2,7= 12,60 3402 2,7 = 1260 3402 27 = 126 100 keer zo klein 10 keer zo groot
Manier 2: schatten 34,02 ligt tussen 33 en 36 2,7 ligt tussen 2 en 3 34,02 2,7 is groter dan 33 3 = 11 34,02 2,7 is kleiner dan 36 2 = 18 De komma moet dus achter de 2 komen te staan. 34,02 2,7 = 3402 27 = 126 Dus: 34,02 2,7 = 12,6
De rest wordt een breuk
Delen met rest
Paragraaf 14.4 Betekenis van delen
Wat is delen? Verdelen Afpassen Terug naar de eenheid
Bij geld rond je vaak af op 2 decimalen: € 4,25 Verdelen Hoeveel betalen ze per persoon? € 25,35 6 = € 4,225 Bij geld rond je vaak af op 2 decimalen: € 4,25
Afpassen Hoeveel kommetjes kun je vullen? 4,7 0,3 = 15,666 4,7 liter 4,7 0,3 = 15,666 De 16e kom kun je niet meer helemaal vullen. Het antwoord is dus 15 kommetjes
Terug naar de eenheid Wat is de kiloprijs?
Hoofdstuk 19 opgaven
Vraag 1 4,2 cm × 1,4 cm =
Vraag 2 Begin 2016 zijn er in Europa 13 666 miljoen munten van 10 eurocent. Hoeveel euro zijn die samen waard? €
Vraag 3 Erik rekent 8,1 × 74,6 uit op zijn rekenmachine. Als uitkomst noteert hij: 60426, maar hij is de komma vergeten op te schrijven. Zet de komma op de juiste plek. 6 0 4 2 6
Vraag 4 56 ÷ 10 000 =
Vraag 5 Vul in: 14 × 289 = 4046 1,4 × 289 = 1,4 × 2,89 =
Vraag 6 32 × 2,5 =
Vraag 7 Esther heeft een lint van 18,9 meter. Ze knipt het lint in 14 gelijke stukken. Hoe lang is één stuk? meter
Vraag 8 2,06 × = 206
Vraag 9 155 925 ÷ 2310 = 67,5 Dus: 1559,25 ÷ 2310 =
Vraag 10 825 ÷ 55 = 15 Dus: 825 ÷ 5,5 =
Vraag 11 5780 ÷ 68 = 85 Dus: 5,780 ÷ 6,8 =
Tussen welke twee getallen ligt de uitkomst van 2974,13 ÷ 0,57? Vraag 12 Tussen welke twee getallen ligt de uitkomst van 2974,13 ÷ 0,57? A: tussen de 0 en 1 B: tussen de 1 en 10 C: tussen de 10 en 100 D: tussen de 100 en 1000 E: tussen de 1000 en 10 000
Vraag 13 Schrijf je antwoord als gemengd getal. 91 ÷ 10 = 9 rest 1 =
Vraag 14 Zeven mensen huren samen een stuk grond om groenten op te verbouwen. Het stuk grond heeft een oppervlakte van 123,75 m² en wordt eerlijk verdeeld. Hoeveel vierkante meter krijgt ieder dan? m²
Vraag 15 Hoeveel keer gaat 0,02 in 200? keer
Vraag 16 Charlotte haalt 425 gram studentenhaver op de markt. Zij moet € 5,63 betalen. Hoeveel kost de studentenhaver per kilo? €