a) Bepaal de soort datief. b) Vertaal Oefening 7.9 e a) Bepaal de soort datief. b) Vertaal © Wendy Geerts - 2004
1. Equo nomen erat Bucephalus. Het paard droeg (had) de naam Bucephalus. equo : dat. van bezit bij erat
2. Sibi novam vestem emere statuit. 2. Hij besloot (voor) zich een nieuw kledingstuk te kopen. sibi : dat. van voor-of nadeel bij wwd. emere
3. Non solum mihi sed etiam tibi utile erit. 3. Het zal niet alleen nuttig zijn voor mij, maar ook voor jou. mihi+tibi : dat. van voordeel bij adj. utile
4. Quod ceteris difficillimum, Alexandro facillimum erat. 4. Wat aartsmoeilijk was voor de overigen, was doodeenvoudig voor Alexander. ceteris : dat. van nadeel bij adj. difficillimum, Alexandro : dat. van nadeel bij adj. facillimum
5. Regi erant duo filii. 5. De koning had twee zonen. regi : dat. van bezit bij erat
6. Philippus filio : “Quaere, inquit, tibi aliud regnum.” 6. Philippus zei aan zijn zoon: “Zoek voor jou een ander koninkrijk.” filio : dat. van meew. vwp. bij inquit tibi : dat. van voordeel bij quaere
7. Patris verba ei gratissima erant. 7. De woorden van zijn vader waren hem zeer dierbaar. ei : dat. van voordeel bij adj. gratissima
8. Hostibus insidias parare coepit. 8. Hij begon een hinderlaag te leggen tegen de vijanden. Hostibus : dat. van nadeel bij wwd parare