Extra oefenen Hoofdstuk 1 & 2 Ta!ent: Grammatica & Spelling Jaar 2 Stéphanie van der Oord
Aan het einde van deze les kun je de verschillen noemen tussen de persoonsvorm tegenwoordige tijd en de persoonsvorm verleden tijd. Aan het einde van deze les kun je het stappenplan noemen van de persoonsvorm verleden tijd. Aan het einde van deze les kun je de verschillen noemen tussen redekundig en taalkundig ontleden.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd Ik-vorm +t Julia (lopen) naar huis. Julia loopt naar huis. De bekende tasjesdief (beroven) de oude vrouw. De bekende tasjesdief berooft de oude vrouw. Thomas (werken) altijd over. Thomas werkt altijd over. Hij (verhuizen) naar Groningen. Hij verhuist naar Groningen.
Persoonsvorm verleden tijd Sterke werkwoorden klankverandering Zwakke werkwoorden te(n) of de(n) Julia (lopen) naar huis. Julia liep naar huis. De bekende tasjesdief (beroven) de oude vrouw. De bekende tasjesdief beroofde de oude vrouw. Thomas (werken) altijd over. Thomas werkte altijd over. Hij (verhuizen) naar Groningen. Hij verhuisde naar Groningen.
Stappenplan (persoonsvorm v.t.) ‘T EX KOFSCHIP Als je twijfelt of een woord een ‘t’ of een ‘d’ krijgt in de verleden tijd, gebruik je ‘t ex kofschip. Wij surfen elke zomer in Frankrijk. Hoe weet je of het surften of surfden is? Stappenplan: 1. Haal –en van het werkwoord af waar het om draait (surf) 2. Welke letter is de laatste letter? (f) 3. Zit die letter in ‘t ex kofschip? 4. Ja? Je schrijft het met een ‘t’ 5. Nee? Je schrijft het met een ‘d’ De ‘f’ zit in ‘t ex kofschip, dus je schrijft een ‘t’ > surften.
Grammatica Taalkundig Woord voor woord Zelfstandig naamwoord (zn), lidwoord (lw), werkwoord (ww), bijvoeglijk naamwoord (bn), voorzetsel (vz) Extra Telwoord (tw), persoonlijk voornaamwoord (psv), bezittelijk voornaamwoord (bzv), aanwijzend voornaamwoord (awv) en vragend voornaamwoord (vrv). Peggy bestelde voor de tweede keer bitterballen met mosterd. Dit was haar eerste optreden voor een groot publiek. Die eerlijke vinder verdient een groot compliment. Wie heeft hem gezien?
Grammatica Redekundig Zinsdeelstrepen zetten Persoonsvorm (pv), zinsdeelstrepen, werkwoordelijk gezegde (wg) en onderwerp (o) Extra Lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv) en bijwoordelijke bepaling (bwb) Brit heeft haar kamer opgeruimd. /Brit/ heeft/ haar kamer/ opgeruimd./ Een Amerikaans modellenbureau heeft die twee jongens ontdekt. /Een Amerikaans modellenbureau/ heeft/die twee jongens/ ontdekt./ De jarige gaf kleine chocoladerepen aan zijn klasgenoten. /De jarige/ gaf/ kleine chocoladerepen/ aan zijn klasgenoten./
Opdracht Ga nu verder met Test jezelf THV (blz. 55) Opdracht 3, 4 en 5 Klaar? Opdracht 3,4 en 5 (blz. 96 en 97) KGT (blz. 42 en 43) Opdracht 2, 3 en 4 van Test jezelf Klaar? Opdracht 4, 5 en 6 van Test jezelf (blz. 82 en 83)
Terugkoppeling leerdoelen Aan het einde van deze les kun je de verschillen noemen tussen de persoonsvorm tegenwoordige tijd en de persoonsvorm verleden tijd. Aan het einde van deze les kun je het stappenplan noemen van de persoonsvorm verleden tijd. Aan het einde van deze les kun je de verschillen noemen tussen redekundig en taalkundig ontleden.