Thema 4 ordening vmbo-kgt
Hoofdstuk 1 Het ordenen van organismen Wat is ordenen eigenlijk? Neem eens een kijkje in je eigen etui. Deze bevat waarschijnlijk diverse pennen, potloden, een gum, een puntenslijper, stiften en noem het maar op. De inhoud van je etui kun je ordenen als je dat zou willen.
Je kunt bijvoorbeeld alle pennen scheiden van al je stiften. Je legt nu dus al je pennen bij elkaar en al je stiften bij elkaar. Je kunt nu ook al je stiften op kleur bij elkaar leggen. Zo leg je alle rode stiften bij elkaar, alle groene, alle gele en zo verder.
Op het moment dat je bezig bent al je pennen en stiften op kleur bij elkaar te leggen ben je aan het ordenen. Je doet dus niks anders dan alles in groepen verdelen.
Op het moment dat je aan het ordenen bent, let je op bepaalde kenmerken. Een kenmerk is bijvoorbeeld het verschil tussen een pen en een stift, de kleur groen en blauw etc. De kleur van je stift is een kenmerk, de vorm van iets is ook een kenmerk.
Organismen kun je ook ordenen. Organismen zijn namelijk in 4 groepen verdeeld. Deze 4 groepen noemen we rijken. Indeling van de 4 rijken: bacteriën schimmels planten dieren
Deze rijken kunnen we weer op bepaalde kenmerken onderscheiden. Hiervoor kun je de volgende tabel gebruiken: rijk celwand celkern bladgroenkorrels bacteriën ja nee schimmels planten dieren
Celwanden Een celwand is een stevig laagje om een cel heen. Het behoort niet tot de cel zelf, maar het is een tussencelstof. Bacteriën, schimmels en planten hebben allemaal een celwand om hun cellen heen. Dieren hebben deze NIET.
Celkernen Een celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt. Schimmels, planten en dieren hebben een celkern. Bacteriën hebben GEEN celkern.
Bladgroenkorrels Bladgroenkorrels komen alleen bij planten voor en zorgen voor de groene kleur in bijvoorbeeld de bladeren. Bacteriën, schimmels en dieren hebben GEEN bladgroenkorrels.
Hoofdstuk 2 Het rijk van de bacteriën Bacteriën zijn eencellige organismen. Een bacterie heeft geen celkern en geen bladgroenkorrels. Wel heeft een bacterie een celwand om zijn cel heen.
Bacteriën planten zich voort d.m.v. deling. Bij deling splitst de cel zich in tweeën. Op deze manier ontstaan er 2 kleinere cellen en dus 2 bacteriën die ten opzichte van de vorige iets kleiner zijn. Deze 2 bacteriën groeien tot ze even groot zijn als een oorspronkelijke bacterie. Zodra een bacterie dat formaat bereikt heeft zal het zich weer gaan delen.
Celdeling van een bacterie
Deling van bacteriën in een tijdschema
Bacteriën komen overal voor en voeden zich met dode resten van organismen. Bacteriën leven ook op ons voedsel en kunnen daardoor het voedsel laten bederven zoals deze bedorven appel hieronder.
Bacteriën zijn er in verschillende soorten. Sommige van deze soorten kunnen ziekten veroorzaken bij o.a. de mens. Een oorontsteking en longontsteking zijn daar voorbeelden van.
Dan heb je nog een groep bacteriën die worden gebruikt bij het maken van voedingsmiddelen zoals: kaas yoghurt zuurkool karnemelk
Een melkzuurbacterie die gebruikt word bij de bereiding van kaas, yoghurt, karnemelk etc.
Afbeeldingen van bacteriële infecties
Hoofdstuk 3 Het rijk van de schimmels Schimmels hebben een stevige celwand om hun cellen heen. Elke cel is voorzien van een celkern. Schimmels hebben GEEN bladgroenkorrels. De meeste schimmels bestaan uit meer dan 1 cel. Met een mooi woord heet dat een veelcellige of meercellige schimmel.
Schimmels zijn opgebouwd uit lange, dunne draden die we ook wel schimmeldraden noemen. Deze draden kunnen zich vertakken en uitgroeien over of in het voorwerp/stof waar de schimmel op/in groeit. Denk bv. aan een beschimmelde Boterham.
Schimmels planten zich meestal voort d.m.v. sporen. Sporen zijn cellen waaruit een nieuwe schimmel kan ontstaan. Sporen kunnen ontstaan aan het eind van de schimmeldraden. Penicil schimmel met sporen
Hoofdstuk 4 Het rijk van de planten Ook planten hebben celwanden om hun cellen heen en een celkern in elke cel. Het plantenrijk heeft als enige van de 4 rijken ook bladgroenkorrels. De meeste planten zijn veelcellig.
Het plantenrijk kun je nog verder onder verdelen in afdelingen. Daarbij word gekeken naar de volgende kenmerken: wortels stengels bladeren bloemen
Met behulp van die kenmerken kunnen we het plantenrijk onder verdelen onder de volgende 3 afdelingen: de wieren (algen) de sporenplanten de zaadplanten
Wieren (algen) Wieren kun je van andere planten onderscheiden doordat ze geen wortels, geen stengels en geen bladeren hebben. Ook hebben ze geen bloemen. Je hebt eencellige en veelcellige wieren. Boomalg is een voorbeeld van een eencellige wier. Boomalg komt in grote aantallen o.a. voor op muren en boomstammen.
Tot veelcellige wieren behoren o.a.: het kranswier het blaaswier Blaaswier vind je o.a. op het strand. Kranswier vind je o.a. in sloten en plassen.
Sporenplanten Sporenplanten hebben wel wortels, stengels en bladeren maar geen bloemen. Ze planten zich voort d.m.v. sporen. Voorbeelden van sporenplanten zijn o.a.: mossen (sporendoosjes) Paardenstaarten (sporenvormende orgaantjes) Varens ( sporenhoopjes )
Sporendoosjes De sporen ontstaan in de sporendoosjes, die boven op de steeltjes boven de mosplantjes uit steken
Sporenhoopjes Sporen ontstaan in sporenhoopjes aan de onderzijde van de bladeren.
zaadplanten Zaadplanten hebben wortels, stengels, bladeren en bloemen. Voortplanting met zaden naaktzadigen (zaden tussen schubben kegels) bedektzadigen (zaden in vruchten)
Bedektzadigen
Voorbeelden van vruchten zijn o.a.: appels kersen bessen peulen
Naaktzadigen
Voorbeelden van naaktzadigen: dennen sparren De meeste naaktzadigen zijn naaldvormig.
Hoofdstuk 5 Het rijk van de dieren Dieren hebben geen celwanden. In elke cel zit een celkern maar ze bevatten geen bladgroenkorrels. Dieren kun je ook in verschillende afdelingen indelen. Daarbij let je op de volgende 2 kenmerken: Symmetrie skelet
Symmetrie Als je een voorwerp denkbeeldig door midden snijdt en beide helften in spiegelbeeld gelijk zijn aan elkaar spreek je van symmetrie. Je hebt 3 soorten symmetrie in het boek: tweezijdig symmetrisch veelzijdig symmetrisch niet symmetrisch
Tweezijdig symmetrische dieren zoals zijn maar op 1 manier in twee gelijke helften symmetrisch. Bijvoorbeeld de linker kant is in het Spiegelbeeld gelijk aan de rechter kant (symmetrisch). Voorbeelden van tweezijdig symmetrische dieren zijn: vliegen weekdieren geleedpotigen
Veelzijdig symmetrische dieren zoals zijn op meerdere manieren in twee gelijke helften te verdelen en zijn dan in alle gevallen symmetrisch. Voorbeelden van veelzijdig symmetrische dieren zijn: zeesterren holtedieren stekelhuidige
Niet symmetrisch zijn dieren die op geen enkele manier in twee gelijke helften symmetrisch te verdelen zijn. Voorbeelden van niet symmetrische dieren zijn: pantoffeldiertje sponzen
Skelet Het skelet (ook wel geraamte genoemd) geven stevigheid en bescherming aan het lichaam. De stevigheid zodat je niet als een pudding in elkaar zakt en de bescherming voor bijvoorbeeld je organen onder je ribbenkast. Deze zouden anders erg gemakkelijk beschadigd kunnen raken. Denk maar eens aan je hart. Wat zou er gebeuren als je plat op je buik viel en je geen ribbenkast had?
Er zijn verschillende soorten skeletten bv.: Inwendig skelet zoals bij bv. een: mens inktvis aap hond Uitwendig skelet zoals bij bv. een: insect slak mossel spinnen
Toch zijn er ook dieren die helemaal geen skelet hebben. De meeste van die dieren leven in het water en kunnen zich op deze manier gemakkelijker en soepeler voort bewegen. Voorbeelden van dieren zonder skelet zijn bv.: holtedieren wormen
Indeling van het dierenrijk De zeven belangrijkste afdelingen van het dierenrijk zijn: eencellige dieren (pantoffeldiertje, amoebe) holtedieren (kwal, zeeanemoon) wormen (spoelworm, regenworm, lintworm) weekdieren (mossel, inktvis, slak) geleedpotigen (duizendpoot, krab, spin, vlieg) stekelhuidigen (zeester, zee-egel) gewervelde dieren (vissen, zoogdieren, reptielen)
Hoofdstuk 6 Gewervelden inwendig skelet skelet is een onderdeel van de wervelkolom opgebouwd uit wervels
De afdeling gewervelde kan worden onderverdeeld in 5 groepen: vissen (snoek, karper, goudvis, forel) amfibieën (kikker, pad, salamander) reptielen (slang, krokodil, hagedis) vogels (fuut, ekster, ooievaar, parkiet, valk) zoogdieren (hond, kat, muis, orca, mens)
Deze 5 groepen kun je onderscheiden door de volgende kenmerken: huid (bedekt met schubben, slijm, veren, haren) lichaamstemperatuur (warm of koudbloedig) ademhalingsorganen (kieuwen of longen) voortplanten (eieren met of zonder schaal, geen eieren maar levendbarend) milieu (in het water, op het land, in de lucht)
Warmbloedig wil zeggen dat de lichaamstemperatuur constant is (dat blijft gelijk). D.m.v. organen en energieverbranding word je lichaamstemperatuur constant gehouden. Voorbeelden van warmbloedige groepen: zoogdieren Vogels
Koudbloedige dieren hebben geen constante lichaamstemperatuur. Het lichaam kan niet zelf de temperatuur regelen maar zijn afhankelijk van de omgeving. Door warme of koelere plekken op te zoeken kunnen deze dieren hun lichaamstemperatuur beïnvloeden. Voorbeelden van koudbloedige dieren: reptielen vissen amfibieën geleedpotigen
Levend barend Deze dieren leggen geen eieren. De jongen komen rechtstreeks uit de moeder. Voorbeelden van levend barende groepen: zoogdieren
Het indelen van organismen Determineren betekent dat je een organisme dat je niet kent in een rijk, afdeling of een groep plaatst door op bepaalde kenmerken te letten. Hiervoor kun je een determineertabel gebruiken.
Determineertabel Een vrij onduidelijke kopie uit een boek helaas. Mijn excuses hiervoor.
Begrippenlijst Geleedpotigen zijn geleed. Dat wil zeggen dat ze zijn op gebouwd uit kleine stukjes, de leden. Segmenten zijn delen van het geheel bijvoorbeeld de poten aan een romp. Rassen behoren tot dezelfde groep organismen maar hebben qua uiterlijk wat verschillen. Bijvoorbeeld een dwergpoedel en een labrador.