Grammatica Hoofdstuk 2
2.1 – persoonsvorm, gezegde en onderwerp Leerdoel van deze paragraaf: “Je herkent de persoonsvorm en de zinsdelen ‘gezegde’ en ‘onderwerp’
De persoonsvorm en het onderwerp in een zin De persoonsvorm (pv) vind je door de tijd in de zin te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Je kunt ook de zin vragend maken, om de persoonsvorm te vinden. “Melvin koopt een ijsje” “Melvin kocht een ijsje” pv: koopt “Melvin koopt een ijsje” “Koopt Melvin een ijsje?” pv: koopt De persoonsvorm heb je nodig om andere zinsdelen (onderwerp, gezegde) te vinden. Zoek dus altijd eerst de persoonsvorm.
Het werkwoordelijk gezegde Het werkwoordelijk gezegde alle (delen van) werkwoorden uit een zin samen vormen het werkwoordelijk gezegde (gez.). “Savanja heeft een ovenschotel gemaakt” heeft gemaakt “Marijn levert de toets in” levert in “Marco juichte en sprong op na de mooie actie van Ødegaard” juichte sprong op
Het onderwerp van een zin Het onderwerp (ow) van een zin vind je door jezelf de volgende vraag te stellen: “Wie/wat + gezegde?” “De docent bespreekt de oefenstof” Wie bespreekt? Ow: de docent “In de avond gaan de meeste katten naar buiten” Wie gaan (naar buiten) de meeste katten “In de afgelopen winter hebben de skileraren in Flachau gewerkt” Wie hebben gewerkt? de skileraren
Even oefenen – wat zijn de persoonsvorm en het onderwerp in de volgende zinnen? “De stoere knaap klom in een hoge boom” “Het vliegtuig kampte met problemen en kon niet vertrekken” “Frank en Dave aten gorgonzola bij hun ontbijt” “Het vinden van een baan in de bouw is lastig als je onhandig bent” “Het shirt van Ajax lag in de wc”
2.2 – lijdend en meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling Het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling komen niet op de toets. Leerdoel: “Je herkent het lijdend voorwerp in een zin”
Even oefenen Het lijdend voorwerp (lv) vind je door te vragen: “Wie/wat + gezegde + onderwerp” “Jan Ullrich heeft tijdens zijn carrière doping gebruikt” pv: heeft ow: Jan Ullrich lv: ? “Brenda heeft een omelet gebakken” pv: heeft ow: Brenda lv: ? “De aap sloeg zijn broertje” pv: sloeg ow: de aap lv: ?
Overzicht van begrippen/paragrafen die niet op de toets komen Meewerkend voorwerp Bijwoordelijke bepaling Enkelvoudige en samengestelde zinnen (2.3) Hoofd- en bijzinnen (2.4)
EN nu: Bezig met Grammatica 2.1 en een gedeelte van 2.2 (nakijkboekjes beschikbaar) Tweede gedeelte van de les: - Oefentoets - Wat moet je kennen en kunnen voor de toets van periode 2?