Naamvallen en het onbepaald lidwoord J. van Os Maurick College 2016-2017 Tweede klas
Voorzetsels In het Duits verandert het lidwoord als er voor het zelfstandig naamwoord een voorzetsel staat. Het znw is dan geen onderwerp meer. Het voorzetsel is het woord dat voor het zelfstandig naamwoord staat. Truucje: je kan het voorzetsel verbinden aan “de kast” of “de vakantie” In deze powerpoint gaat het om het onbepaald lidwoord: een
Voorzetsels derde naamval (+3) Duits Nederlands aus uit bei bij mit met nach naar (naar huis of naar een stad/land) seit sinds von van zu naar (naar een gebouw of persoon) Bij de volgende voorzetsels komt er altijd de derde naamval. Let op: het lidwoord verandert! Je moet goed opletten welk geslacht het woord heeft In het meervoud komt er achter het zelfstandig naamwoord nog een –n: Mit freundlichen Grüßen Omdat er in het meervoud geen “een” bestaat, kun je daarvoor het woord “geen” (kein) gebruiken ml vl Oz mv +1 ein eine keine +3 einem einer keinen (+n)
Voorzetsels vierde naamval (+4) Duits Nederlands durch door für voor gegen tegen ohne zonder um om bis tot entlang langs (staat achter znw) Bij de volgende voorzetsels komt altijd de vierde naamval Deze naamval is gemakkelijk te onthouden: alleen het lidwoord van het mannelijk geslacht verandert! ml vl oz mv +1 ein eine keine +4 einen
+1, +3 en +4 ml vl oz mv Voorzetsels +1 ein eine keine +3 einem einer keinen (+n) aus, bei, mit, nach, seit, von, zu +4 einen durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang
Maar als er geen voorzetsel voor het zelfstandig naamwoord staat? Dan moet je de zin ontleden: +1: het onderwerp en het naamwoordelijk deel van het gezegde (nwdvhg) Onderwerp: wie of wat in de zin? “Een hond liep over straat.” Nwdvhg: gebruik een koppelwerkwoord. “Een vader is een man.” Een vader en een baas zijn dezelfde persoon, dus allebei +1 +3: meewerkend voorwerp (in het Nls kun je er “aan” bij denken) Ik geef (aan) een oma bloemen +4: het lijdend voorwerp en tijdsbepaling zonder voorzetsel Het deel van de zin dat door het onderwerp wordt gebruikt: ik geef een bal aan de buurjongen Ik woon een maand ergens anders (voor “een maand” geen voorzetsel)
Met en zonder voorzetsels ml vl oz mv voorzetsels +1 ein eine keine Onderwerp en nwdvhg +3 einem einer keinen (+n) aus, bei, mit, nach, seit, von, zu Meewerkend voorwerp +4 einen durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang Lijdend voorwerp Tijdsbepaling zonder voorzetsel