Werkwoordspelling
Tegenwoordige tijd Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat, kun je kiezen uit drie vormen: 1 = ik-vorm 2 = ik-vorm + t 3 = hele werkwoord (infinitief)
Verleden tijd Als de persoonsvorm in de verleden tijd staat, volg je de volgende regels: 1. Ga op zoek naar de stam (hele ww – en) 2. Kijk of de laatste letter in ‘t ex-kofschip staat WEL? Komt er –te of –ten bij NIET? Komt er –de of –den bij 3. Neem dan de ik-vorm + -te(n) of –de(n)
Voorbeeld Hele werkwoord = verhuizen 1. stam = verhuiz 2. De Z (laatste letter van de stam) zit NIET in ‘t ex-kofschip 3. De ik-vorm = verhuis + de(n) Hele werkwoord = praten 1. Stam = prat 2. De T (laatste letter van de stam) zit WEL in ‘t ex-kofschip 3. De ik-vorm = praat + te(n)
Geen persoonsvorm? Als je niet met een persoonsvorm te maken hebt, kan het misschien één van de volgende zijn: Heel werkwoord Voltooid deelwoord Bijvoeglijk naamwoord
Voltooid deelwoord Een voltooid deelwoord kent dezelfde regels als de persoonsvorm in verleden tijd Ge + ik-vorm + t/d Zoek de stam (hele ww – en) Zit de laatste letter in ‘t ex-kofschip JA? Dan komt er een T Nee? Dan komt er een D
Tip! Maak een werkwoord langer om te horen wat erachter moet komen te staan. Dit mag je alleen doen bij: 1. persoonsvorm verleden tijd 2. voltooid deelwoord