Inwendig milieu – zit in bloed en cellen Uitwendig milieu – alles daar buiten Opname zuurstof via longen Voedingsstoffen via darmen Opslag In de lever kan glucose worden opgeslagen In de botten kan vet worden opgeslagen in de huid kan vet worden opgeslagen Uitscheiding – afvalstoffen uit het lichaam brengenCo2 door de longen Zweet door huid Urine via de nieren
Het glucose gehalte wordt gemeten in de Eilandjes van Langerhans. Teveel glucose in het bloed insuline Tekort glucose in het bloed glucagon De lever en spieren zijn gevoelig voor de hormonen insuline en glucagon. Hier wordt dus het glucosegehalte van het bloed geregeld. Insuline glucose uit het bloed halen en opslaan als glycogeen Glucagon glycogeen afbreken tot glucose en afgeven aan het bloed
glucose Insuline glucagon Glycogeen In de lever en spieren wordt dus glucose opgeslagen Zitten de lever en de spieren vol met glycogeen, dan wordt glycogeen omgezet in vet Glycogeen
Glucose gehalte van het bloed 0,1 % Eil. van Langerh maken veel insuline In lever en spieren wordt glucose omgezet in glycogeen Glucose gehalte van het bloed daalt Glucose gehalte van het bloed 0,1 % In de lever en spieren wordt glycogeen omgezet in glucose Glucosgehalte van het bloed stijgt Eil van Langerh. maken veel glucagon Glucosegehalte van het bloed stijgt
Leverfuncties 1. Regelt glucosegehalte van het bloed 2. Maakt gal (emulgeert vetten in de darm) Ontgift het bloed van bijvoorbeeld alcohol en medicijnen Maakt ureum van overtollige eiwitten. Ureum is giftig, de lever gooit het in het bloed en de nieren scheiden ureum uit. Afbraak van dode rode bloedcellen (ijzer wordt hergebruikt) Maakt antistoffen
O.H. ader aorta nier urineleider blaas urinebuis
Nierschors niermerg Nierslagader nierbekken nierader urineleider
Te koud: warmafgifte verkleinen Bloedvaten nauwer minder zweten spiertjes gespannen (maken warmte) Te warm: warmafgifte vergroten Bloedvaten wijder meer zweten spiertjes ontspannen
Witte bloedcel antistof antigeen Een antigeen is “bobbeltje”op een bacterie dat de aanmaak van antistoffen door witte bloedcellen stimuleert. De antistoffen werken specifiek d.w.z. ze passen maar op een soort “bobbeltje” dus antistoffen tegen de tbc werken niet tegen mazelen
Immuniteit = onvatbaar voor een bepaalde ziekte natuurlijk ( je bent ziek geworden en je lichaam heeft antistoffen gemaakt) Immuniteit actief vaccin ( = verzwakte ziektekiemen, je maakt zelf antistoffen) kunstmatig Passief serum (= kant en klare antistoffen)
Bloedfactor A Voor de transfusie Normaal bloed Na een verkeerde transfusie Anti B Gestold bloed Anti A
De “bobbeltjes” op de rode bloedcellen noemen we de bloedfactor De “bobbeltjes” op de rode bloedcellen noemen we de bloedfactor. In het bloedplasma zit antistof tegen het vijandige bloedfactor
A B AB Antistoffen Anti B Anti A - Anti A én Anti B +
Dit bloed bevat geen bloedfactoren, het is dus bloedgroep 0 = stolling = geen stolling Dit bloed bevat bloedfactor A en geen bloedfactor B, het is dus bloedgroep A Anti A Anti B Dit bloed bevat bloedfactor B en geen bloedfactor A het is dus bloedgroep B Anti A Anti B Dit bloed bevat bloedfactor A en bloedfactor B, het is dus bloedgroep AB Anti A Anti B Dit bloed bevat geen bloedfactoren, het is dus bloedgroep 0 Anti A Anti B
Anti A Anti B Anti Resus Dit is bloedgroep A resus positief
Glucose Glycogeen Glucagon Insuline Ureum infectie antigeen Vetopslag in…… Afstoting Seropositief Xenotransplantatie Bloedfactor Hepatitis A en B Kiemlaag Afkoelen Nierbekken Antibiotica Immuniteit Serum Vaccin Auto immuunziekte DKTPM Resusfactor Ken je de betekenis van deze woorden? Wat is het en wat is de functie?