SO’s en toets SO maandag 3 november Leren: TB blz. 16 alleen de persoonlijke voornaamwoorden TB blz. 21 helemaal! Dus ook de Frases clave!!! TB blz. 66 uitspraak WB blz. 55 woordjes 2.1 en 2.2 beide kanten op! SO maandag 17 november Leren: TB blz. 21 alleen ‘estar’ TB blz. 24 helemaal! WB blz. 55/56 woordjes 2.3 en 2.4 Toets maandag 1 december (TOETSBAND om 08.00 uur) Leren: Hoofdstuk 2 alles!
Toets bespreken Werkwoordsrijtjes zoals ‘ser’ goed leren. Ook de personen!!! Yo, tú, él, ella, usted Nosotros/as, vosotros/as, ellos, ellas, ustedes Hoe weet je nou welke persoon je moet invullen? ________________________ zijn erg aardig. Wij nosotros/as (María en ik María y yo, dit is óók wij) Jullie vosotros/as (María en jij María y tú, dit is óók jullie) Zij mv ellos /as (los amigos, Juan y María, los chicos etc)
TB blz. 21 Estar Wat betekent ‘estar’ ook alweer? Wanneer gebruik je het? Hoe vervoeg je het? (opzeggen voor het aftekenen!)
Estar: invuloefening Yo ____________ en el camping. Nalinie y tú ______________ en el cine. Alain y yo _______________ en el supermercado. Las chicas _______________ en la casa. Rahiem _____________ en la calle.
TB blz. 24 Verbos werkwoorden Dit is echt wel hele belangrijke grammatica jongens! Werkwoorden vervoegen!!! Onthoud: in het Spaans bestaan er 3 groepen werkwoorden: Werkwoorden die eindigen op –ar, -er en -ir. (hablar, comer, vivir) Stap 1: Haal de laatste 2 letters eraf, dan houd je de stam over. Hablar -ar = habl = de stam. Op de volgende slide staat de rest van de uitleg.
Hoe vervoeg je een werkwoord dat op –ar eindigt? Bijv. neem het werkwoord ‘hablar’= praten. Je haalt de –ar eraf en dan houd je de stam over: Dat is ‘habl’. Achter deze stam plak je de volgende uitgangen: Habl – o = ik praat Habl – as = jij praat Habl – a = hij/zij/u praat Habl – amos = wij praten Habl – áis = jullie praten Habl – an = zij praten
Hoe vervoeg je een werkwoord dat op –er eindigt? Bijv. neem het werkwoord ‘comer’= eten. Je haalt de –er eraf en dan houd je de stam over: Dat is ‘com’. Achter deze stam plak je de volgende uitgangen: Com – o = ik eet Com – es = jij eet Com – e = hij/zij/u eet Com – emos = wij eten Com – éis = jullie eten Com – en = zij eten
Hoe vervoeg je een werkwoord dat op –ir eindigt? Bijv. neem het werkwoord ‘vivir’= eten. Je haalt de –ir eraf en dan houd je de stam over: Dat is ‘viv’. Achter deze stam plak je de volgende uitgangen: Viv – o = ik woon Viv – es = jij woont Viv – e = hij/zij/u woont Viv – imos = wij wonen Viv – ís = jullie wonen Viv – en = zij wonen
Presente = de tegenwoordige tijd Er zijn 3 groepen werkwoorden in het Spaans. Werkwoorden die eindigen op: -ar -er -ir Yo hablo como vivo Tú hablas comes vives Él/ella/usted habla come vive Nosotros hablamos comemos vivimos Vosotros hablaís coméis vivís Ustedes hablan comen viven
Presente nu jij! Vervoeg deze ‘–ar’ werkwoorden helemaal uit in je schrift en schrijf erachter wat het betekent: Trabajar = werken buscar = zoeken
Presente en nu met de ‘–er’ werkwoorden Vervoeg deze werkwoorden helemaal uit in je schrift en schrijf erachter wat het betekent: Vender = verkopen beber = drinken
Presente en nu met de ‘–ir’ werkwoorden Vervoeg deze werkwoorden helemaal uit in je schrift en schrijf erachter wat het betekent: Escribir = schrijven vivir = wonen