Anatomie = Bouw van het lichaam …….. ………. ………

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Thema 20 Bewegingsapparaat
Advertisements

Kennis van het menselijk lichaam
Thema 18: Brainwave 18.2 en 18.3.
Communicatie tussen cellen
B1 Stoffen worden omgezet
Bloed en lymfe Blz. 39.
Bloedsomloop.
Het bloed Het bloed.
7. Spieren en beweging 1.
Membranen en transport van moleculen
Cellen en weefsels.
Thema 6: Regeling Basisstof 3
Thema 6: Regeling Basisstof 6.
Thema 6: Regeling Basisstof 1 en 2
Transport Bs 1&2 Bloed en bloedsomloop. Transport van stoffen Klein afstanden: van cel tot cel –DIFFUSIE Bloedsomloop (mens) –Dubbele bloedsomloop Grote.
Transport Bloed en bloedsomloop Informatie en animaties over het bloed.
Bloedsomloop 3 HAVO/VWO Thorbecke.
Groei -Dankzij cel-cel communicatie: bevruchte eicel groeit uit tot individu: juiste vormen en alles op juiste plaats. -Gezonde voeding is nodig, veel.
Samenvatting Bloedsomloop
De wondere wereld van de cel
Passief en actief transport
Waaruit is het menselijk lichaam opgebouwd?
STOFUITWISSELING TUSSEN CELLEN EN HUN OMGEVING
Jong blijven? Vernieuw je cellen!
Industrie op miniformaat Video: The inner life of a cell
Bloedvatenstelsel 5Havo.
Paragraaf 2.4 Aan de celgrens.
Thema 31 Zenuwstelsel en spieren
Thema 2 Cellen § 2.4 Opname en afgifte van stoffen tussen cellen en het uit- of inwendig milieu.
Basisstof 6 & 7: Chromosomen en Celdeling
Organellen in de cel Submicroscopische bouw van de cel.
Thema 5: Transport HAVO 5 Boek: Biologie voor jou Deel: Havo B deel 2.
THEMA 2 CELLEN Basisstof 1: Weefselonderzoek
Hoofdstuk 9 Paragraaf 1 Alles werkt.
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan
Bouwstenen van het leven
B. Stof 5 De celorganellen Plantencellen en hun organellen 1
Thema cellen Processen
HAVO 4 Thema 1: Inleiding in de biologie Boek: Biologie voor jou Deel: HAVO A.
ANATOMIE FYSIOLOGIE PATHOLOGIE
Hoofdstuk 2 De cel.
Hoofdstuk 4 Transport in cellen
Par Bescherming aan de buitenkant: De huid
Thema 3 Organen en cellen
Zelfstandigheidproject 3 VWO
Het hormoonstelsel 4 havo.
Thema 6 Regeling en waarneming B. Stof 3 Zenuwstelsel
Thema 6: Regeling Basisstof 6 en 7.
Menselijke cel De cel is de kleinste functionele bouweenheid van het menselijk lichaam.
Thema 6 Regeling en waarneming B. Stof 3 Zenuwstelsel Par Zenuwcellen en 31.4 Zenuwstelsel.
De Bloedsomloop Bram Janssens.
De huid in beweging Hst. 1 Cellen en weefsels (blz. 9 t/m 23)
Organellen in de cel Submicroscopische bouw van de cel.
Waaruit is het menselijk lichaam opgebouwd?
Stoffen transport tussen cellen en hun omgeving.
Voedingsstoffen Bouwstoffen
Weefsels en organen 1 Meercellige organismen zijn opgebouwd uit een groot aantal cellen. Afhankelijk van de functie hebben cellen een specifieke vorm.
Cellen Bouwstenen van het leven
Thema 1 Cellen en Organen
Thema 6: Beweging Basisstof 3.
Celkern Kernplasma. Kernmembraan met kernporiën.
Dierlijke cel 1=lysosoom; 2=celmembraan; 3=mitochondrium; 4=endoplasmatisc reticulum (ER); 5=cytoplasma; 6=kernmembraan; 7=kernporie; 8=kern; 9=kernlichaampje;
Thema 6: Regeling Basisstof 1 en 2
Anatomie & Fysiologie Gezondheid VE31.
Bloedsomloop.
Het actieve bewegingsapparaat
dierlijke cel en een plantaardige cel
Organen en cellen.
Transcript van de presentatie:

Anatomie = Bouw van het lichaam …….. ………. ……… FYSIOLOGIE bv kwijlende hond boxer pup vs oude grote hond PATHOLOGIE

HUID IN BEWEGING Hst 1. Cellen en weefsels Hst 2. Spieren en skelet Hst 3. Huid Oefenvragen op het einde van elk hoofdstuk (huiswerk): worden les erna klassikaal besproken Nog meer oefenvragen staan online Toets op het einde van elke hoofdstuk/6 weken

HUID IN BEWEGING Hst. 1 Cellen en weefsels (blz. 9 t/m 23)

BASISBEGRIPPEN Organisme bv hond Orgaanstelsel bv spijsverteringsstelsel Orgaan bv darm Weefsel bv spierweefsel Cel bv spiercel Tussencelstof

Cellen, weefsels en organen https://www.youtube.com/watch?v=3eNaLHH42mA

Hoe is dit leven ontstaan?

Het ontstaan van het Leven https://www.youtube.com/watch?v=lg_QMSCzoPI Evolutietheorie van Darwin Scheppingsverhaal Adam en Eva

Argumenten voor de evolutie theorie: Homologe embryonale ontwikkeling Homologe organen Rudimentaire organen bv staartbeetje Vraag: hebben honden nog een duim? Fig. 1.2 Homologe organen

Verschillende cellen https://www.youtube.com/watch?v=U7eEFhFUv-Y

Waaruit bestaat een dierlijke cel? https://www.youtube.com/watch?v=TmsmojqiACQ

Onderdelen van de cel Celmembraan Celkern met chromosomen Celkernmembraan Cytoplasma Celorganellen: Mitochondriën levert energie (ATP) Endoplasmatisch reticulum Golgi apparaat Lysosomen Endosomen RER met ribosomen GER

De celmembraan sluit de cel niet hermetisch af maar maakt transport in en uit de cel mogelijk. De celmembraan bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden met daar tussen in eiwit moleculen. Cellen die niet met andere cellen kunnen communiceren gaan uiteindelijk dood.

De celmembraan Is opgebouwd uit: - 2 fosfolipide lagen - eiwitten

Schematische weergave van een transport eiwit in een celmembraan

Celmembraan Diffusie = Sommige stoffen kunnen ongehinderd de celmembraan passeren O2, CO2 en H2O Andere stoffen komen alleen binnen als de cel dit wil  de cel is semi-permeabel

Tussencelstof Ligt tussen en om de cellen Functies: voedt cellen, neemt afvalstoffen op, houdt cellen in verband (als cement voor bakstenen) Samenstelling varieert naargelang het weefsel Samenstelling is aan verandering onderhevig bv pup met diarree Samenstelling: hard voor been, zoals water voor bloed. Pup met diarree: water onttrokken uit tussencelstof  osmotische waarde stijgt  risico uitdrogen cel als geen infuus

Werking van het Endoplasmatisch Reticulum i.c.m. het Golgi apparaat. Golgi stapelt de stofjes uit het ER op en stuurt ze hierna naar de juiste bestemmings (postkantoortje)

Het verschil tussen Endosomen lysosomen Centrosomen

Endosomen: vervoeren van stoffen in de cel. Lysosomen: breekt grote moleculen af

Centrosomen: spelen een rol bij de celdeling

Communicatie tussen cellen Aanraking van EW op de celmembraan van 2 cellen bv bacterie die aan witte bloedcel wordt gepresenteerd Signaalstoffen bv neurotransmitters Zenuwcellen  neutrotransmitters  spiercel

Signaalstoffen: communicatie tussen cellen Vb. – prostaglandines (oa invloed op voortplanting, VD/VC, nieren, ontstekingsreacties, koorts) - thromboxanen (bloedstolling + VC) - leukotrienen (afweer) - neurotansmitters - hormonen bv insuline Pg’s worden in bijna alle weefsels gemaakt, thromboxanen komen vrij uit beschadigde cellen, leukotrienen w dr wbc afgegeven, hormomen w op 1 plaats in het lichaam geproduceerd en van daaruit verspreid over het hele lichaam

Zenuwcellen communiceren mbv neurotransmitters De ruimte tussen twee zenuwcellen noemen we de synaptische spleet.

Celreceptoren Voor grotere stofjes bv signaalstofjes die de cellen niet binnen kunnen komen via (diffusie/endosoom/transporteiwit) Ontbelbaar aantal per cel Ieder signaalstofje heeft een specifieke receptor Verandert van vorm bij binding / laat deel receptor los  activatie van andere EW  cascade

Remming Als een cel geactiveerd kan worden moet hij ook geremd kunnen worden bv spiercel Signaalstof laat receptor los  receptor in oude vorm Neurotransmitters worden afgebroken  kunnen niet meer binden aan receptor Bv Dichloorvos vlo verkrampt en sterft Anders blijft spiercel voortdurend samengetrokken. Dichloorvos verhindert dat neurotransmitters worden afgebroken dus spieren vlo blijven aangespannen

Algemene celfuncties Opname van stoffen Productie van stoffen voor zichzelf of anderen Communicatie met andere cellen Zichzelf delen alles om in leven te kunnen blijven

Verschil tussen mitose en meiose

DNA: hoe zat het ook al weer? Het dna bevindt zich in de celkern van elke cel Chromosomen bestaan uit heel strak opgewikkeld dna Chromosomen komen in paren voor uitz. eicel en zaadzel! Iedere lichaamscel is 2n, waarbij 1n het enkele aantal chromosomen is 2n n Mens 46 23 Hond 78 39 Kat 38 19

LET OP pagina 21 onderaan: 2n = 78! Dit staat er een beetje verwarrend.

DNA: hoe zat het ook al weer? Een gen is een klein stukje dna op een chromosoom Elk gen staat in voor 1 eigenschap bv vachtkleur, lengte van de vacht, kleur van de ogen https://www.youtube.com/watch?v=LmAN8KlyBu8

MITOSE: celdeling van normale lichaamscellen Bevruchting  Embryo  Foetus  Jong  Volwassene

Hond: 78 chromosomen (2n)  156 chromosomen (4n) Celdeling: mitose DNA replicatie  verdwijnen celkern  scheiden chromatiden (2N  4N) Originele cel (2n) heeft 1 wit en 1 rood chromosomenpaar Hond: 78 chromosomen (2n)  156 chromosomen (4n)

Celdeling: mitose Trekdraden naar polen  indikken kernmembraan Van elk chromosoom worden 2 exemplaren naar boven getrokken en 2 naar beneden  iedere helft van de cel heeft een complete set chromosomen

Celdeling: mitose 4N (N = 23) chromosomen = 92 chromosomen 2 x 46 chromosomen Een lichaamscel verdubbelt voordat de mitose begint haar chromosomen, daarna worden de chromosomen gesplitst en ontstaan twee dochtercellen met elk 46 chromosomen.

Meiose: celdeling in testikels en ovaria X 46 chromosomen 2 x 46 chromosomen 4 x 23 chromosomen (2N) (2 x 2N) (4 x N) =reductiedeling Een cel in de ovaria of testikels verdubbelt voordat de meiose begint haar chromosomen, daarna worden de chromosomen gesplitst en ontstaan twee dochtercellen met elk 46 chromosomen. Deze delen opnieuw waarna 4 geslachtscellen ontstaan met elk 23 chromosomen.

Mitose en meiose https://www.youtube.com/watch?v=pdRHyBqumxs

MUTATIES Door fouten tijdens de delingen  verandering in DNA Grote invloed van (RX)-stralen/ chemicaliën/ medicatie Kunnen negatief of positief zijn voor een dier bv schutkleur  witte vacht resp. achterpoten van zeehonden

mutatie

Maak nu de vragen t/m 39

WEEFSELS Cellen verschillen in bouw en functie, tussencelstof verschilt in samenstelling en hoeveelheid

Kubisch epitheel Cilindrisch epitheel Dekweefsel (epitheel) bedekking van het lichaamsoppervlak (de huid) en in sommige organen. Cellen liggen dicht tegen elkaar aan, weinig tussencelstof. Kubisch epitheel Cilindrisch epitheel 1 of meerdere lagen; huid, darmen, binnenkant mond (slijmvlies), blaas; klieren oa speekselklieren Darm epitheel Talgklier epitheel

Collageen bindweefsel (oa spieren) Bindweefsel : ovale cellen liggen verder uit elkaar. Veel tussencelstof met erin vezels om alles bij elkaar te houden. Collageen bindweefsel (oa spieren) Elastisch bindweefsel (slagaders, onderhuid) Collageen: heel dik en sterk; reticuline: veel dunner Reticulair bindweefsel (vetweefcel)

Kraakbeen  stevigheid Ronde cellen Tussencelstof = dicht op elkaar liggende collageenvezels Geen bldvtn in kraakbeen Kraakbeen: gewrichten, laatste staartwervels, puntje neus, oren (oren kunnen zo rechtop gaan staan bv duitse herder), skelet van foetus kniegewricht

Vlies dat kraakbeen omgeeft Vormt nieuw kraakbeen Pericondrium: Vlies dat kraakbeen omgeeft Vormt nieuw kraakbeen Groei gaat heel langzaam Scheurtjes herstellen langzaam/niet

Botweefsel Nog steviger Osteocyten, osteoblasten, osteoclasten, collageenvezels, kalkafzettingen, vloeistof Periost Botweefsel is zeer actief  snel herstel na breuk; periost bevat osteoblasten en bevat veel bloedvaten en zenuwen (stoten scheenbeen)

Bloed, bloedvormende organen, beenmerg Trombocyten RBC: geen kern bij zoogdieren; tussencelstof = vnl water met daarin opgeloste stoffen als ew, vet, ionen, suiker; bloedplasma is isotoon, pH iets groter dan 7. Erytrocyten Leukocyten Veel tussencelstof = bloedplasma

Vorming bloedcellen = hematopoëse In rode beenmerg, thymus, lymfeknopen Vanuit stamcellen Via aantal stadia bv reticulocyt = jonge rbc

https://www.youtube.com/watch?v=PemuqynJt4Q

Slagaders Haarvaatjes Aders Poortadersysteem Poortadersysteem = ader + haarvaatjes als zij niet rechtstreeks naar het hart gaan maar eerst naar ander orgaan bv lever

Gladde spoelvormige cellen, in lengterichting van spier naast elkaar Spierweefsel Gladde spoelvormige cellen, in lengterichting van spier naast elkaar 1 Kern per cel Cellen worden kleiner bij samentrekken spier (EW actine en myosine) In holle organen + bldvtn + bronchiën Werkt traag maar wel lange tijd Onwillekeurig Grijzig van kleur Glad: lange spoelvormige cellen met elk 1 kern, in lengterichting van spier naast elkaar

Werkt snel, maar ook snel vermoeid In skelet- en huidspieren Grotere cellen met meerdere kernen, in lengterichting van spier naast elkaar Samentrekken gebeurd ook door EW actine en myosine, maar zij zijn zo gerangschikt  dwarse strepen Werkt snel, maar ook snel vermoeid In skelet- en huidspieren Eigen voorraad glycogeen  glucose voor snelle actie Zuurstof gebonden aan myoglobine (cfr hemoglobine)  rode kleur van deze spieren Willekeurig Glucose + O2  CO2 + H2O En als de zuurstof op is??? Myoglobine = roodgekleurd EW dat een atoom ijzer bevat waar O2 kan binden; verbranden van glucose = aerobe verbranding.

Anaërobe verbranding: Glucose wordt omgezet in melkzuur (geeft minder energie) opgestapeld in spieren bloed verwerkt in lever vermoeidheid en spierpijn als teveel opstapeling (heftige inspanning)

Dwarse streping maar onwillekeurig! Cellen liggen in lane ketens aan elkaar vast gegroeid; keten lopen kriskras door elkaar lopen  hele snelle prikkeloverdracht Myoglobine  rode kleur = myocard

Hartslag quiz Hartslag (slagen/minuut) Diersoort 44 500 85 12 180 kat muis mens paard Blauwe vinvis

Tussendoortje Waar meet je de hartslag van: Mens Hond Paard

Zenuwcellen = neuronen Dendriet Cellichaam Axon Synaps Schwann cel met myeline Insnoeringen van Ranvier Prikkel komt van andere neuron of van zintuig. Zenuwcel heeft cellichaam met celkern en 2 soorten uitlopers; synaps = plaats waar 2 zenuwcellen elkaar bijna raken; myeline  goede prikkelgeleiding; Insnoering van Ranvier: alleen hier ligt celmembraan bloot en liggen er ionkanalen. Overdracht van signaal naar andere neuron, spiercel of kliercel: neurotransmitter

We zijn er bijna…..nog een aantal begrippen

Diffusie: verplaatsing van een stof van een hoge naar een lage concentratie Bv water met bouillon blokje

Diffusie Water en glucose moleculen kunnen door het permeabel mebraan heen bewegen, links en rechts zal de concentratie glucose na verloop van tijd gelijk zijn. Diffusie kost geen energie = passief transport

Osmose: diffusie van water door semi-permeabel membraan naar de kant met de hoogste osmotische waarde Opgeloste stoffen (bv Na en Cl) verhogen de osmotische waarde. Het celmembraan is een voorbeeld van een semi-permeabele wand, hier kunnen geen opgeloste stoffen doorheen. De osmotische waardes zullen aan beide kanten gelijk worden. Dit tranport kost geen energie = passief

Osmotische waarde ! INFUUS ! Hypertoon Isotoon Hypotoon