Week 3 CAT vragen oefenen Dr. U.M.H. Klumpers (cursuscoördinator, psychiater) Psychisch Functioneren 2016
Een vrouw van 50 jaar komt bij haar huisarts vanwege een gegeneraliseerde angststoornis die vanaf haar puberteit bestaat. De vrouw vertelt dat zij altijd al een teruggetrokken kind was. Zij neigde met lichte angst te reageren op nieuwe situaties en ging deze dan het liefst uit de weg. Wat schrijft de huisarts in het dossier? Er was premorbide sprake van… a. Alleen gedragsinhibitie b. Alleen angstgevoeligheid c. Gedragsinhibitie en angstgevoeligheid
Een vrouw van 50 jaar komt bij haar huisarts vanwege een gegeneraliseerde angststoornis die vanaf haar puberteit bestaat. De vrouw vertelt dat zij altijd al een teruggetrokken kind was. Zij neigde met lichte angst te reageren op nieuwe situaties en ging deze dan het liefst uit de weg. Wat schrijft de huisarts in het dossier? Er was premorbide sprake van… a. Alleen gedragsinhibitie b. Alleen angstgevoeligheid c. Gedragsinhibitie en angstgevoeligheid
Mw. M. is bekend met een angststoornis, en denkt snel dat ze anderen tot last is. Op advies van haar behandelaar volgt ze gedragstherapie. Ze heeft een nieuwe blouse gekocht, maar eenmaal thuis blijken alle knopen aan de rechtermouw te missen. Ze durft hier niet mee terug te gaan, en oefent in een volgende sessie hoe ze de blouse kan retourneren, en het gesprek in de winkel kan aangaan. Welke psychotherapeutische interventie betreft dit? a. Socratische dialoog b. Client-centered psychotherapie c. Sociale vaardigheidstraining d. Responspreventie
Mw. M. is bekend met een angststoornis, en denkt snel dat ze anderen tot last is. Op advies van haar behandelaar volgt ze gedragstherapie. Ze heeft een nieuwe blouse gekocht, maar eenmaal thuis blijken alle knopen aan de rechtermouw te missen. Ze durft hier niet mee terug te gaan, en oefent in een volgende sessie hoe ze de blouse kan retourneren, en het gesprek in de winkel kan aangaan. Welke psychotherapeutische interventie betreft dit? a. Socratische dialoog b. Client-centered psychotherapie c. Sociale vaardigheidstraining d. Responspreventie
Welk kenmerk wordt bij een nagebootste stoornis doorgaans NIET gevonden? a. Een gebrekkig gevoel van eigenwaarde b. Een achtergrond van werkzaamheid in de gezondheidszorg c. Materiële secundaire ziektewinst d. Overmatig perfectionisme
Welk kenmerk wordt bij een nagebootste stoornis doorgaans NIET gevonden? a. Een gebrekkig gevoel van eigenwaarde b. Een achtergrond van werkzaamheid in de gezondheidszorg c. Materiële secundaire ziektewinst d. Overmatig perfectionisme
Pientje van 8 jaar is succesvol behandeld vanwege een angststoornis. De ouders vragen of zij in de toekomst meer kans heeft op psychiatrische stoornissen. Wat is het beste antwoord dat de huisarts kan geven? Uw dochter.. a. Heeft geen verhoogde kans op een nieuwe psychiatrische stoornis b. Heeft een verhoogde kans om opnieuw een angststoornis te ontwikkelen c. Heeft zowel een verhoogde kans op een angststoornis als op een depressieve stoornis
Pientje van 8 jaar is succesvol behandeld vanwege een angststoornis. De ouders vragen of zij in de toekomst meer kans heeft op psychiatrische stoornissen. Wat is het beste antwoord dat de huisarts kan geven? Uw dochter.. a. Heeft geen verhoogde kans op een nieuwe psychiatrische stoornis b. Heeft een verhoogde kans om opnieuw een angststoornis te ontwikkelen c. Heeft zowel een verhoogde kans op een angststoornis als op een depressieve stoornis
Flumazenil wordt succesvol toegepast om een ernstige respiratoire depressie als gevolg van een benzodiazepine- overdosering tegen te gaan. Dit hangt samen met het werkings-mechanisme van flumazenil als snelwerkende: a. Inverse GABA-A receptor agonist b. Inverse benzodiazepine receptor agonist c. Competitieve GABA-B receptor antagonist d. Competitieve benzodiazepine receptor antagonist
Flumazenil wordt succesvol toegepast om een ernstige respiratoire depressie als gevolg van een benzodiazepine- overdosering tegen te gaan. Dit hangt samen met het werkings-mechanisme van flumazenil als snelwerkende: a. Inverse GABA-A receptor agonist b. Inverse benzodiazepine receptor agonist c. Competitieve GABA-B receptor antagonist d. Competitieve benzodiazepine receptor antagonist
GABA receptor
Een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) kan op verschillende manieren behandeld worden, bijvoorbeeld met psychostimulantia, zoals methylfenidaat, en/of gedragstherapie. Welke bewering over een goed opgevolgde behandeling met psychostimulantia is juist? Psychostimulantia… a. Hebben een ongeveer even groot effect op de symptomen als psychosociale interventies b. Hebben een gunstig effect op de symptomen bij ongeveer driekwart van de kinderen c. Geven door het potentieel verslavende effect een verhoogd risico op middelenmisbruik d. Werken met name op de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as
Een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) kan op verschillende manieren behandeld worden, bijvoorbeeld met psychostimulantia, zoals methylfenidaat, en/of gedragstherapie. Welke bewering over een goed opgevolgde behandeling met psychostimulantia is juist? Psychostimulantia… a. Hebben een ongeveer even groot effect op de symptomen als psychosociale interventies b. Hebben een gunstig effect op de symptomen bij ongeveer driekwart van de kinderen c. Geven door het potentieel verslavende effect een verhoogd risico op middelenmisbruik d. Werken met name op de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as
Een 40-jarige trambestuurder meldt zich bij de huisarts met de volgende klachten: moeilijk in slaap komen, piekeren, zich snel zorgen maken, schrikken van onverwachte geluiden en minder interesse in activiteiten die hij voordien belangrijk vond. Hij was een aantal maanden geleden betrokken bij een verkeersongeval. De huisarts overweegt een depressieve stoornis OF een posttraumatische stressstoornis. Welk symptoom in de casus pleit het meest voor een posttraumatische stress stoornis? a. Piekeren en zich snel zorgen maken b. Verminderde interesse in eerder belangrijke activiteiten c. Schrikreacties d. Inslaapstoornissen
Een 40-jarige trambestuurder meldt zich bij de huisarts met de volgende klachten: moeilijk in slaap komen, piekeren, zich snel zorgen maken, schrikken van onverwachte geluiden en minder interesse in activiteiten die hij voordien belangrijk vond. Hij was een aantal maanden geleden betrokken bij een verkeersongeval. De huisarts overweegt een depressieve stoornis OF een posttraumatische stressstoornis. Welk symptoom in de casus pleit het meest voor een posttraumatische stress stoornis? a. Piekeren en zich snel zorgen maken b. Verminderde interesse in eerder belangrijke activiteiten c. Schrikreacties d. Inslaapstoornissen