De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Hfdst 3: Ideologieën en de staat

Verwante presentaties


Presentatie over: "Hfdst 3: Ideologieën en de staat"— Transcript van de presentatie:

1 Hfdst 3: Ideologieën en de staat
Wat is een ideologie? - véél definities - negatieve bijklank: -Napoleon: een ideoloog is iemand die blind is voor de werkelijkheid en zich dr abstracte ideeën laat leiden -Marx: « de ideeën van de heersende klassen zijn de heersende ideeën, dwz dat die klasse die de heersende materiële macht in de maatschappij vormt, tegelijk haar heersende geestelijke macht is »; « vals bewustzijn »

2 Vervolg Marx: « een instrument van verdrukking dat dient om de machtsposities van een bepaalde klasse te legitimeren » Antonio Gramsci: ideologische/culturele hegemonie: het overheersen van bourgeois ideeën zorgt ervoor dat het proletariaat denkt dat wat goed is voor de bourgeoisie ook goed is voor hen, dit verklaart volgens Gramsci waarom het proletariaat niet tot revolutie overgaat

3 In hedendaags taalgebruik en pol. wet. is deze connotatie vervaagd
Ideologie wijst op een coherent geheel van opvattingen over de inrichting van de samenleving (o.a. over de rol van de staat) Omvat: 1. visie op de wereld en hoe die in elkaar zit (mensbeeld) 2. ideeën over hoe de ideale samenleving er zou moeten uitzien (doel, waarden en normen) 3. strategie om die ideale samenleving te bereiken

4 Ideologieën en de rol die ze toekennen aan de staat
Maak een onderscheid tussen Ideologieën die de staat verwerpen 2. Interventionnistische ideologieën 3. Minimalistische ideologieën mbt de rol van de staat

5 Liberalisme Kernidee: vrijheid van het individu is het hoogste goed en de staat moet dit beschermen (tegen absolutisme) Tegelijk promotor van staat en weigerachtig tav staat Voor de Franse revolutie: respect voor orde en hiërarchie belangrijker dan indiv vrijheid Vertrekt van positief mensbeeld

6 Onderscheid tussen politiek/sociaal/cultureel liberalisme en economisch liberalisme – verschil tussen wat men verstaat onder liberalisme in Frankrijk-België versus VS, GB en Duitsland Liberals/democrats versus Conservatives/republicans Whigs (Labour) versus Tories (Conservatives)

7 Politiek liberalisme John Stuart Mill: basisfilosofie liberalisme (p 66) John Locke: grondlegger van het politiek liberalisme: contractbenadering: overheid ontvangt slechts die macht die burgers wensen af te staan John Rawls: A Theory of Justice: overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met individuele aangelegenheden van burgers, neutraliteit, onvervreemdbare basisrechten

8 Belang van formele gelijkheid en (zelfde rechten en plichten, geen privileges) en gelijke kansen (gelijk vertrekpunt); impliceert niet gelijkheid van uitkomst, meritocratische samenleving

9 Economisch liberalisme
Vrijheid van economische actoren moet niet te veel ingeperkt worden, overheid moet terughoudend zijn Meer behoudsgezind dan politiek liberalisme, vrijheid van ondernemen staat voorop, inclusief de daarbij horende sociale ongelijkheid Adam Smith: grondlegger van het economisch liberalisme

10 Adam Smith Als alle actoren zich laten leiden door eigenbelang dan is dat goed voor de maatschappij Ce n’est pas de la bienveillance du boucher, du marchand de bière et du boulanger que nous attendons notre dîner, mais bien du soin qu’ils apportent à leurs intérêts. Nous ne nous adressons pas à leur humanité, mais à leur égoïsme ; et ce n’est jamais de nos besoins que nous leur parlons, c’est toujours de leur avantage. » Overheid moet geen rol spelen in de economie, dat gebeurt door de « onzichtbare hand » (de markt reguleert zichzelf)

11 Adam Smith: de 3 taken van de vorst
1. Verdediging tegen externe invasie (leger) 2. Bescherming tegen onrecht veroorzaakt door een ander lid van de samenleving (politie en justitie) 3. Oprichten of onderhouden van publieke werken waarvan de winst de kosten niet zou terugbetalen, maar waar de winst voor de gemeenschap meer is dan enkel het terugbetalen van de kosten (het is een ander soort winst) Als men deze derde taak van de staat die door Smith vooropgesteld werden ruim bekijkt dan kan men tot een ruim takenpakket voor de staat komen. -cultuur -wembaden -openbaar vervoer

12 Discrediet van economisch liberalisme na WO II, heropleving in de jaren 70 en 80: neo-liberalisme
Ronald Reagan: « the state is not the solution but the problem » Geen strakke scheidingslijn tussen economisch en filosofisch liberalisme, loopt vaak door elkaar (links of sociaal liberalisme, liberals, conservatief of klassiek liberalisme)

13 Economisch liberalisme
Maatschappelijk conservatisme Cultureel Liberalisme Staatstussenkomt in de economie

14 Marxisme en socialisme
Marxisme verwijst naar werken van K. Marx en F. Engels kapitalistische samenleving is gedoemd om te mislukken en zal ten ondergaan aan haar eigen contradicties De staat is een instrument in handen van de bourgeoisie om haar belangen te dienen en aan de macht te blijven Deze staat moet omvergeworpen worden om een proletarische staat te creëren waar de productiemiddelen in handen zijn van de proletariërs Proletarische staat is een voorlopige etappe richting communisme: einde van de klassenstrijd: een vereniging van mensen waar de vrije ontwikkeling van eenieder de voorwaarde is voor een vrije ontwikkeling van allen

15 Paradox van het communisme
Itt tot Marx stelt de socialistische stroming dat het lot van de arbeiders geleidelijk kan verbeterd worden binnen het kapitalistisch systeem (Marx: omverwerping is noodzakelijk om lot van proletariërs te verbeteren) door deelname aan de macht en geleidelijke hervormingen; context democratisering Socialisme: herziening van de marxistische visie: getheoriseerd door Edward Bernstein (SPD, ), ook Jean Jaurès (social Fr) Sociale gelijkheid (in uitkomst, en niet enkel formele gelijkheid of gelijkheid als uitganspunt) is belangrijk doel en vw voor rechtvaardigheid en samenwerking

16 Christen-democratie In de 19e eeuw is de idee van een regering die in het kader van de democratie de leer van de kerk benadert niet vanzelfsprekend; kerk gaat nog uit van de goddelijke oorsprong van de macht; verandert ten tijde van democratisering Christen-democratie pleit ervoor dat christelijke waarden en principes de leidraad zijn voor de politiek Aanvankelijk nog weinig aandacht voor het sociale vraagstuk, dit verandert met de encycliek rerum novarum (1891) België modelstaat : verschillende christelijke organisatie werden gecreëerd

17 Basisprincipes christen-democratie
Een beperkte staat, een subsidiaire staat: de staat komt tussen als niemand anders het kan doen : Verenigingen ipv staat (souvereniteit in eigen kring) Lokale of regionale overheden ipv centrale overheid (federalisme) De staat moet democratisch zijn Personalisme: waardigheid van de menselijke persoon is hoogste goed, niet naleven van een ideologie Tussenweg tussen kapitalisme en marxisme: sociaal gecorrigeerde economie; economie staat in dienste van mens en gemeenschap (anti-economisme) Pragmatisme (consensus, compromis) op economisch vlak

18 (Politiek) Ecologisme
- Eind jaren ‘60-’70: meer en meer aandacht voor vragen mbt het leefmilieu – leefmilieu wordt gepolitiseerd Waarom toen: petroleum crisis van 1973 (en keuze voor kern-energie); bewustwording mbt vervuiling; NAVO (= OTAN) beleid mbt kernwapens (stockering in Europa); Invloed van mei-68 Oorspronkelijk wantrouwig tav staat: staat verdringt de civiele maatschappij (A Gortz) Evolutie naar minder negatieve houding; heden: filosofisch liberaal en socio-economisch interventionnisme Verzet tegen de ideologie van de economische groei: economische groei is niet de oplossing maar een probleem: notie van duurzame ontwikkeling (développement durable)

19 Verdediger van post-materiele waarden

20 De denkers van het politiek ecologisme
-André Gortz: de staat vernietigt de civiele maatschappij en de autonome capaciteiten, totalitaire staat -René Dumont: vezet tegen oorlog, tegen kapitalisme, voor de solidariteit tussen de volkeren, rekening houden met ontwikkelingslanden, oprichter van ATTAC -Ivan Illich: - bekritiseert de te grote impact van instellingen op het individu (voor een samenleving zonder school, voor de afschaffing van het salariaat) -centrale notie bij Illich: het principe van de ‘contra-productiviteit’: sommige instellingen, als ze een bepaalde grens bereiken zijn contra-productief aan hun doel

21 Conservatisme -reactie tegen de politieke, economische en sociale omwenteling op het einde van de 18e eeuw -theoretische mijlpaal: Edmund Burkes ‘Reflection on the Revolution in France’: afschaffen van bestaande instellingen leidt tot kwaliteitsverlies -keert zich af van hervorming of revolutie en bepleit het conserveren van bestaande tradities; de staat moet « regeren met de handrem op » -negatief mensbeeld: mensen zijn zwakke, angstige wezens op zoek naar stabiliteit en zekerheid -mens maakt deel uit van een gemeenschap -samenleving is niet een maakbaar geheel dat door de samenleving kan worden hervormd, samenleving is een historisch gegroeid organisch geheel

22 -samenleving wordt van nature gekenmerkt door een sociale hiërarchie, sociale gelijkheid is onmogelijk en onwenselijk -mens heeft behoefte aan sterke staat die wetten oplegt, anders dreigt moreel verval, wel moet die staat pragmatisch handelen zonder al te veel willen hervormen -partijen: conservatives (GB), republicans, ook christen-democratische partijen

23 Anarchisme -doel is het ontwikkelen van een samenleving zonder heersers waar individuen vrij samenwerken en de samenleving zelf beheren -orde zonder macht William Goldwin: alle vormen van politieke macht verhinderen de ontplooing (épanouissement) van het individu en leiden tot corruptie; men moet handelen volgens een morele wet; geen staat maar gecentraliseerde gemeenschappen die leven in zelf-beheer JP Proudhon: anarchie is een vorm van regering zonder meester noch vorst Bakounine: vrijheid is het hoogste goed, tegen de staat, vrijheid kan pas als er gelijkheid is

24 Extreem rechts populisme
-ideologische tegenpool van het ecologisme als verdediger van post-materialistische waarden -extreem nationalisme: bewaren van identiteit van eigen groep staat voorop, niet altijd duidelijk wat men onder eigen identiteit verstaat, nadruk op afwijzen van vreemde invloeden -conservatief autoritarisme: belang recht en orde en traditionele waarden en normen -anti-establishment rethoriek: spreekbuis van wat het volk echt wil: elite is vervreemd van het volk maar wat als ze er deel van uitmaken) -opvatting tov rol van de staat: ambivalent

25 Debat over ‘einde van de ideologieën’ en ‘grote conflicten’
Francis Fukuyama : “The End of History” (89-92): einde van de koude oorlog betekent einde van de ideologische evolutie van de mensheid Samuel Huntington (93-96): “The Clash of Civilizations”: reactie op stelling van Fukuyama: cultuur en religie zullen belangrijkste bron van conflicten zijn na koude oorlog


Download ppt "Hfdst 3: Ideologieën en de staat"

Verwante presentaties


Ads door Google