Download de presentatie
1
Hoofdstuk 3 Grammatica zinsdelen
Werkwoordelijk gezegde © Noordhoff Uitgevers bv HAVO/VWO F
2
Welke zinsdelen kennen we al?
1. H1: Persoonsvorm bepaalt de tijd van een zin. Je vindt hem door de zin vragend te maken of door de tijd te veranderen. De bakker bakt het brood. De bakker bakte het brood. Bakt de bakker het brood? 2. H2:Onderwerp wie of wat doet/is/wordt/enz/ iets in de zin
3
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Het werkwoordelijk gezegde is: de persoonsvorm + overige werkwoorden. Voorbeeld: De auto wordt iedere zaterdag gewassen. pv = wordt andere ww: gewassen wg: wordt gewassen.
4
Scheidbare werkwoorden
Sommige werkwoorden kun je splitsen (uit elkaar trekken), zoals af-studeren, in-leveren, op-bellen. Beide delen van het scheidbare werkwoord horen bij het werkwoordelijk gezegde. Voorbeeld: De printer draaide het artikel uit. pv = draaide andere ww = - wg = draaide uit (hele ww: uitdraaien) LET OP: ‘te’ en ‘aan het’ horen bij het werkwoordelijk gezegde!>>opdr 4 De man is aan het schilderen. De man is aan het schilderen De meester is via zijn adres te bereiken De meester is via zijn adres te bereiken.
5
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Een onvoltooid deelwoord (zoals fluitend) wordt niet als werkwoord gebruikt. Onvoltooide deelwoorden horen dan ook niet bij een werkwoordelijk gezegde. Voorbeeld: Thomas gaf een ontwijkend antwoord. pv = gaf wg = gaf ow = Thomas overig zinsdeel = een ontwijkend antwoord
6
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
1 De bruid en bruidegom hebben elkaar het jawoord gegeven. A. hebben B. hebben elkaar C. hebben gegeven D. gegeven
7
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
2 Niels schept altijd te veel eten op. A. schept C. schept altijd D. schept altijd op B. schept op
8
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
3 Aarzelend liep zijn vader over de boomstam. A. aarzelend B. aarzelend liep C. liep D. liep zijn
9
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
1. Eén zwaluw maakt nog geen zomer. maakt = wg 2. Jelke moest hard lachen om het grappige gezicht van Joris. moest lachen = wg 3. De marktkoopman gleed uit over een bananenschil. gleed uit = wg
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.