Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdVictor van de Veen Laatst gewijzigd meer dan 9 jaar geleden
1
Reijn, Bart, Leny, Nick & Bjarny Spaans A5A
Pretérito Indefenido Reijn, Bart, Leny, Nick & Bjarny Spaans A5A
2
Wat is de Pretérito Indefenido?
De Pretérito is een verleden tijd die je gebruikt om handelingen uit het verleden aan te geven. De Pretérito gebruik je om handelingen op de voorgrond te beschrijven. Hierbij zijn tijdsaanduidingen, het eind en het begin, van belang. Je gebruikt het vooral als je een verhaal uit het verleden vertelt waarbij je veel toen… toen … gebruikt. Voorbeeld tijdsaanduidingen: ayer la semana pasada el año pasado en el lunes hace tres años
3
Voorbeelden Pretérito Indefenido
La semana pasada yo fui a la escuela. Vorige week ben ik naar school geweest. El año pasado no fui de vacaciones. Vorig jaar ben ik niet op vakantie geweest. Ayer yo tomé paella. Gister at ik paella.
4
Hoe maak je de Pretérito Indefinido?
Regelmatige vormen van de AR-uitgang HABL-AR: (yo) hablé (tú) hablaste (ella, él, usted) habló (nosotros) hablamos (vosotros) hablasteis (ellas, ellos, ustedes) hablaron Haal de uitgang –AR van het werkwoord af en plak de dikgedrukte uitgangen erachter bij het bijbehorende pers. vnw., en je krijgt de pretérito.
5
Regelmatige vormen van de ER-uitgang
COM-ER: (yo) comí (tú) comiste (ella, él, usted) comió (nosotros) comimos (vosotros) comisteis (ellas, ellos, ustedes) comieron Haal de uitgang –ER van het werkwoord af en plak de dikgedrukte uitgangen erachter bij het bijbehorende pers. vnw., en je krijgt de pretérito.
6
Regelmatige vormen van de IR-uitgang
VIV-IR: (yo) viví (tú) viviste (ella, él, usted) vivió (nosotros) vivimos (vosotros) vivisteis (ellas, ellos, ustedes) vivieron Haal de uitgang –IR van het werkwoord af en plak de dikgedrukte uitgangen erachter bij het bijbehorende pers. vnw., en je krijgt de pretérito.
7
Onregelmatige werkwoorden
Meest voorkomende onregelmatige werkwoorden die je gebruikt Ir fui, fuiste, fue, fuimos, fuisteis, fueron Poder pude, pudiste, pudo, pudimos, pudisteis, pudieron Decir dije, dijiste, dijo, dijimos, dijisteis, dijeron Tener tuve, tuviste, tuvo, tuvimos, tuvisteis, tuvieron. Estar estuve, estuviste, estuvo, estuvimos, estuvisteis, estuvieron Ser fui, fuiste, fue, fuimos, fuisteis, fueron etc… zie powerpoint op site: a+uitleg
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.