Ces bottes sont blanches. Deze jeans is grijs. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce jeans est gris. Dit jasje (vest) is grijs. Cette veste jeans est grise.

Presentatie over: "Ces bottes sont blanches. Deze jeans is grijs. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce jeans est gris. Dit jasje (vest) is grijs. Cette veste jeans est grise."— Transcript van de presentatie:

1 Ces bottes sont blanches

2 Deze jeans is grijs. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce jeans est gris. Dit jasje (vest) is grijs. Cette veste jeans est grise.

3 Dit bord is wit. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce tableau est blanc. Deze stoel is wit. Cette chaise est blanche.

4 Deze trui is bruin. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce pull est brun. Dit hemd is bruin. Cette chemise est brune.

5 Deze paraplu is oranje. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce parapluie est orange. Deze radio is oranje. Cette radio est orange.

6 Deze ballon is roze. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce ballon est rose. Dit blad is rose. Cette feuille est rose.

7 Dit potlood is geel. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce crayon est jaune. Deze gom is geel. Cette gomme est jaune.

8 Deze shorten zijn wit. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ces shorts sont blancs. Deze laarzen zijn wit. Ces bottes sont blanches.

9 Deze (lange) broeken zijn grijs. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ces pantolons sont gris. Deze rokken zijn grijs. Ces jupes sont grises.

10 Deze pyjama’s zijn paars. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ces pyjamas sont mauves. Deze jurken zijn paars. Ces robes sont mauves.

11 Deze bureau’s zijn bruin. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ces bureaux sont bruns. Deze stoelen zijn bruin. Ces chaises sont brunes.

12

13 Deze jeans is grijs. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce jeans est gris. Dit jasje (vest) is grijs. Cette veste jeans est grise.

14 Dit bord is wit. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce tableau est blanc. Deze stoel is wit. Cette chaise est blanche.

15 Deze trui is bruin. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce pull est brun. Dit hemd is bruin. Cette chemise est brune.

16 Deze paraplu is oranje. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce parapluie est orange. Deze radio is oranje. Cette radio est orange.

17 Deze ballon is roze. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce ballon est rose. Dit blad is rose. Cette feuille est rose.

18 Dit potlood is geel. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ce crayon est jaune. Deze gom is geel. Cette gomme est jaune.

19 Deze shorten zijn wit. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ces shorts sont blancs. Deze laarzen zijn wit. Ces bottes sont blanches.

20 Deze (lange) broeken zijn grijs. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ces pantolons sont gris. Deze rokken zijn grijs. Ces jupes sont grises.

21 Deze pyjama’s zijn paars. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ces pyjamas sont mauves. Deze jurken zijn paars. Ces robes sont mauves.

22 Deze bureaus zijn bruin. Vertaal ! Spel het bijv.nw. ! Ces bureaux sont bruns. Deze stoelen zijn bruin. Ces chaises sont brunes.