Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdRegina Bogaerts Laatst gewijzigd meer dan 10 jaar geleden
1
Licht (onderbouw) 1. Schaduw 2. Kleuren 3. De vlakke spiegel 4. De bolle lens 5. Het oog 6. Het fototoestel 7. Einde
2
Licht (onderbouw) 1. Schaduw 2. Kleuren 3. De vlakke spiegel
4. De bolle lens 5. Het oog 6. Het fototoestel 7. Einde © Het Vlietland College Leiden
3
Een puntvormige lichtbron L. . .
en de schaduw van een paal P K P L K = kernschaduw
4
Een niet puntvormige lichtbron LL’..
Wat zie je van de lamp als je hier staat??? Een niet puntvormige lichtbron LL’.. en de schaduw van een paal P H L’ L P K Wat zie je van de lamp als je hier staat??? Wat zie je van de lamp als je hier staat??? H K = kernschaduw H = halfschaduw of bijschaduw
5
Schaduw van twee gekleurde
Welke lamp kan hier schijnen??? Welke lamp kan hier schijnen??? Schaduw van twee gekleurde lichtbronnen L1 L2 Welke lamp kan hier schijnen??? Welke lamp kan hier schijnen???
6
Licht (onderbouw) 1. Schaduw 2. Kleuren 3. De vlakke spiegel
4. De bolle lens 5. Het oog 6. Het fototoestel 7. Einde © Het Vlietland College Leiden
7
1. Een witte lichtstraal . . . valt op een glazen prisma. 2. De lichtstraal knikt twee keer . . . en op het scherm zie je het spectrum.
8
1. Bij wit licht is het hart rood.
2. De rode kleur wordt weerkaatst. 3. De andere kleuren van het . . . spectrum worden geabsorbeerd.
9
1. Bij wit licht is het hart rood.
2. Een blauw filter in de bundel . . . en het hart wordt zwart want . . . het absorbeert het blauwe licht.
10
1. Bij wit licht is het hart rood.
2. Een rood filter in de bundel . . . en het hart wordt rood want . . . het weerkaatst het rode licht.
11
1. Bij wit licht is het ‘onze’ vlag.
2. Een blauw filter in de bundel . . . en rood wordt zwart . . . en wit en blauw worden blauw.
12
1. Bij wit licht is het ‘onze’ vlag.
2. Een rood filter in de bundel . . . en rood en wit worden rood . . . en blauw wordt zwart.
13
Licht (onderbouw) 1. Schaduw 2. Kleuren 3. De vlakke spiegel
4. De bolle lens 5. Het oog 6. Het fototoestel 7. Einde © Het Vlietland College Leiden
14
1. Teken de normaal op de spiegel.
De teruggekaatste straal tekenen: 1. Teken de normaal op de spiegel. 2. Meet hoek van inval : i = 29° 3. Teken hoek van terugkaatsing : t = 29° 4. Teken de teruggekaatste straal. i t
15
1. Spiegelende weerkaatsing . . .
is terugkaatsing . . . i t in één richting: i = t 2. Diffuse weerkaatsing . . . is terugkaatsing . . . in alle richtingen. i
16
1. Teken het spiegelbeeld B.
De afstand LS = SB. 2. De straal kaatst terug alsof hij. . uit het spiegelbeeld B komt L B S
17
1. Teken het spiegelbeeld B.
De afstand LS = SB. 2. Elke straal kaatst terug alsof hij. . uit het spiegelbeeld B komt S L B
18
Buitenspiegel van een auto
1. Verleng de spiegel. B1 2. Teken spiegelbeeld van L1 B2 Teken straal naar O. O L1 L2 3. Ziet O ook L2? Nee!
19
Buitenspiegel van auto
1. Verleng de spiegel. 2. Spiegelbeeld van O 3. Straal naar B. O 4. Ziet O ook L2? Nee! L1 L2 5. Gezichtsveld zien?
20
Elke straal kaatst terug alsof hij . .
Terug gekaatste lichtbundel. Elke straal kaatst terug alsof hij . . . . uit het spiegelbeeld B komt. L B
21
Het voorwerp dat dicht bij . . .
de spiegel staat . . . Heeft een spiegelbeeld . . . dat dicht bij de spiegel staat. F F
22
Licht (onderbouw) 1. Schaduw 2. Kleuren 3. De vlakke spiegel
4. De bolle lens 5. Het oog 6. Het fototoestel 7. Einde © Het Vlietland College Leiden
23
Een straal door het midden
van de lens gaat gewoon rechtdoor.
24
Zomaar een straal, afkomstig van
een voorwerpspunt gaat naar het beeldpunt.
25
1. Scherm 1 is zo gezet dat . . . er een scherp beeld te zien is. 2. Scherm 2 staat te dichtbij . . . 2 1 het beeld is niet scherp.
26
Licht (onderbouw) 1. Schaduw 2. Kleuren 3. De vlakke spiegel
4. De bolle lens 5. Het oog 6. Het fototoestel 7. Einde © Het Vlietland College Leiden
27
blinde vlek netvlies hoornvlies lens pupil iris zenuw
28
Een schematische tekening.
lens netvlies
29
De ooglens maakt een scherp beeld.
1. Elke straal door het midden . . . van de lens gaat rechtdoor. 2. a. Het beeld is omgedraaid. b. Het beeld is verkleind. c. Van het beeld is ook . . . links en rechts verwisseld.
30
Als het voorwerp dichterbij staat . . .
moet de ooglens boller worden.
31
Licht (onderbouw) 1. Schaduw 2. Kleuren 3. De vlakke spiegel
4. De bolle lens 5. Het oog 6. Het fototoestel 7. Einde © Het Vlietland College Leiden
32
De camera obscura, een groot gat . . .
Onscherp De camera obscura, een klein gat . . . Scherper
33
De camera obscura, geen lens . . .
Onscherp De camera, met lens . . . Scherp
34
Licht (onderbouw) 1. Schaduw 2. Kleuren 3. De vlakke spiegel
4. De bolle lens 5. Het oog 6. Het fototoestel 7. Einde © Het Vlietland College Leiden
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.