Download de presentatie
1
warmte
2
A 10 ijzer
3
Effecten van elektrische stroom
warmte-ontwikkeling gloeilamp strijkijzer koffiezetapparaat straalkachel wasmachine waterkoker magnetisme hefmagneet wijzerinstrumenten elektromotoren magn. schakelaar
4
plus min
5
Batterijen in serie 1,5 Volt 3,0 Volt 4,5 Volt 6,0 Volt
6
Stroom loopt in gesloten stroomkring…
… van de plus via de lamp naar de min.
7
Symbolen = + = - =
8
Bimetaalschakelaar warmte
9
schakelaar
10
Meer symbolen open schakelaar gesloten schakelaar stroomrichting Diode Lichtgevende diode (LED) Weerstand
11
A 10 Diode
12
A 10 Diode Laat geen stroom door.
13
Aantal liter water per seconde elektrische stroomsterkte
(aantal Ampère) Druk op water elektrische spanning (aantal Volt) stroming
14
elektrische stroom waterstroom elektrische spanning druk op het water (aantal Volt) elektrische stroomsterkte aantal liter per seconde (aantal Ampère)
15
Elektronen bewegen rond de kern
Bouw van een atoom
16
Elektrische stroom bestaat uit bewegende elektronen.
17
per seconde passeren er
stroomsterkte Eén ampère betekent: per seconde passeren er elektronen = 6,25 x 1018 elektronen.
18
10 liter per seconde 10 liter per seconde 10 liter per seconde
19
Vernauwing zorgt voor kleinere stroom.
Het kost meer moeite om door te stromen. Er is meer weerstand. 4 liter per seconde 4 liter per seconde 4 liter per seconde
20
Ook stroomkabel heeft weerstand.
Vernauwing zorgt voor meer weerstand. En daardoor zwakkere stroom.
21
Voltmeter meet drukverschil: 10 V - 4 V = 6 V
22
A Ampèremeter in het circuit, meet stroom door circuit. Voltmeter buiten circuit meet spanning over onderdeel. V
23
Als er 4 Volt nodig is om de stroom 1 A te maken,
Voorbeeld 1: Als er 4 Volt nodig is om de stroom 1 A te maken, dan is er 8 Volt nodig om de stroom 2 A te maken. En 12 Volt om de stroom 3 A te maken. Voor elke Ampère is dus 4 Volt nodig. We zeggen dan: de weerstand = 4 Ω.
24
Als voor 5 A een spanning van 30 V nodig is,
Voorbeeld 2: Als voor 5 A een spanning van 30 V nodig is, dan is er voor elke Ampère 6 V nodig. En dan is de weerstand dus 6 Ω. Berekening: R = U I
25
Weerstand De weerstand geeft aan hoeveel Volt er nodig is om de stroom één Ampère groter te maken.
26
I = stroomsterkte . . . . A = Ampère R = weerstand . . . . . . Ω = Ohm
De wet van Ohm: U = I x R I = R = U = I x R I = R = U R I U = I x R I = R = U R I U = I x R I = R = U R I U I x R U R U I U = spanning V = Volt I = stroomsterkte A = Ampère R = weerstand Ω = Ohm
27
Opdracht 1: Bereken de weerstand als 24 Volt een stroom veroorzaakt van 4,0 A. Gevraagd & gegeven Berekening U I R = U = 24 V 24 V 4,0 A I = 4,0 A = R = ? = 6,0 Ω
28
Opdracht 2: Bereken de spanning als door een weerstand van 5 Ω een stroom gaat van 15 A. Gevraagd & gegeven Berekening U = I x R U = ? R = 5 Ω = 15 A x 5 Ω I = 15 A = 75 V
29
Opdracht 3: Bereken de stroomsterkte als een weerstand van 4,0 Ω onder een spanning staat van 100 V. Gevraagd & gegeven Berekening U R I = U = 100 V 100 V 4,0 Ω I = ? = R = 4,0 Ω = 25 A ■
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.