Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
Immuniteit 6A
2
Introductie Hoofdverdeling: Verdeling aangeboren immuniteit:
Aangeboren (niet-specifiek) en verworven (specifiek) Verdeling aangeboren immuniteit: Eerstelijns en tweedelijns afweer Verdeling verworven immuniteit: Humoraal (bloed) en cellulair (ook wel derdelijns afweer) Noot: Alle witte bloedcellen samen worden leukocyten genoemd. Witte bloedcellen die tot het specifieke deel van het immuunsysteem worden gerekend worden lymfocyten genoemd.
3
Bloed Leukocyten (witte bloedcellen)
Lymfocyten (zoals B-cellen, plasmacellen en T-cellen) Monocyten (macrofagen) Granulocyten (neutrofielen, eosinofielen en de basofielen) Plasma kan buiten bloedvaten en haarvaten: Lymfe Lymfocyten kunnen ook buiten bloedvaten en haarvaten: tussen weefselcellen
4
Eerste verdediging Niet-specifieke afweer waarmee ziekteverwekkers in aanraking komen bij het betreden van het lichaam Slijmvliezen Indringers blijven hangen Trilhaarcellen voeren dit af naar de maag/darm Vagina Melkzuur Maag Zuur + eiwitverterend enzym Traanvocht, speeksel en vocht uit neus Enzym dat in staat is bacteriën op te lossen
5
Eerste verdediging Huid: Dode cellaag (moeilijk om vast te klampen)
Zweet en talg: zuur
6
Tweede verdedigingslinie
Niet-specifieke afweer waarmee ziekteverwekkers in aanraking komen wanneer ze de eerstelijns verdediging gepasseerd zijn: Complement systeem Interferonen Fagocyten (o.a. macrofagen en neutrofielen) Lyzosomen in cellen
7
Complement systeem 20-tal Eiwitten die in wisselende combinaties bacteriën en andere indringers helpen opruimen Versterken ontstekingsreacties Lossen celwand van bacteriën op Onder normale omstandigheden: in niet-geactiveerde staat Activatie : eiwitten in aanraking gekomen met bacteriën en virussen
8
Complement systeem Vallen microben aan Remmen / voorkomen reproductie
Lyse van microben Trekken fagocyten aan
9
Complement systeem
10
Interferonen Eiwitten (glycoproteïnen)
Ontstaan wanneer cel is geïnfecteerd met virus Zorgen voor afweer tegen een volgende infectie met zelfde virus Reguleren immuun-processen door stimulatie of remming van bepaalde stoffen Activeren macrofagen (type witte bloedcel)
11
Fagocyten Macrofagen Neutrofielen
Via fagocytose ziekteverwekkers uitschakelen
12
Infectie Bij het doorbreken van de buitenste grenzen van je aangeboren immuunsysteem komt de tweede lijn in actie. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het openhalen van je huid. De tweede lijn van het aangeboren afweer komt nu in actie en later ook het specifieke afweersysteem, dit noemen we de ontstekingsreactie.
13
Ontstekingsreactie Reactie die ervoor zorgt dat het immuunsysteem effectief kan reageren op de infectie. Kan zowel plaatselijk als systemisch (=lichaamsbreed) zijn. Kenmerken: roodheid, opzwelling, warmte, pijn
15
Ontstekingsreactie Kapotte cellen scheiden chemokinen en histaminen af
Chemokinen lokken neutrofielen en macrofagen naar de ontsteking toe Histaminen zorgen ervoor dat de bloedvaatjes rond de ontsteking verwijden. Hierdoor ontstaat er ophoping van vocht in het weefsel (zwelling), waardoor de plek warm en rood wordt. Ook de permeabiliteit van de wand van de bloedvatenvergoot: witte bloedcellen kunnen zich gemakkelijk verplaatsen Prostaglandines zorgen voor de pijnsensatie
16
Ontstekingsreactie Door de chemokinen worden neutrofielen en macrofagen naar de plek des onheil gelokt. Deze arriveren binnen korte tijd (uren) Indien deze fagocyten niet genoeg zijn om de infectie te beëindigen komt het specifieke deel van het afweersysteem ook in actie. Dit duurt dagen
17
Koorts Opgewekt door toxines die ziekteverwekkers uitscheiden
Leukocyten scheiden pyrogenen uit: thermostaat wordt hoger ingesteld Remming groei micro-organismen Stimuleert fagocytose Stimuleert reparatie weefsels
18
Septische shock Lichaamsbrede ontsteking Kenmerken:
Extreem hoge en lange koorts Lage bloeddruk
19
Verschil immuniteit Aangeboren Verworven Reactietijd Uren dagen
Specificiteit Niet of nauwelijks Zeer specifiek en wordt nog beter in het verloop van een infectie Reactie op herhalende infecties van dezelfde ziekteverwekker Altijd hetzelfde als op eerdere infecties Veel sterker en sneller dan op de eerste infectie Bron: Kuby Immunology. Freeman press.
20
Een aantal termen Antistof: eiwit dat aan bacterie bindt en zorgt voor de afweer van het lichaam Antigen: eiwit receptor (zit op alle cellen: zowel lichaamsvreemd als lichaamseigen) Antilichaam: ziekteverwekker
21
Specifieke afweer Witte bloedcellen (Lymfocyten!) die hiertoe behoren zijn: T-lymfocyten (T-helpercellen en T-cytotoxische cellen) B-Lymfocyten (B-helpercellen en B-plasmacellen)
22
Specifieke afweer Reageert specifiek op afzonderlijke ziekteverwekkers en heeft geheugen Twee hoofdlijnen: Humoraal (humor = bloed) en cellulair De een werkt tegen ziekteverwekkers in het bloed, de ander tegen ziekteverwekkers in cellen
23
Typen bloedcellen De plaats van ontwikkeling van de bloedcellen bepaalt het type: T-cellen (ontwikkelen zich in de thymus) T-helpercellen Zijn in staat te binden aan witte bloedcellen die geïnfecteerd zijn met ziekteverwekker. Activeert hiermee de B-cellen Zijn in staat te binden aan lichaamscellen die geïnfecteerd zijn met ziekteverwekker. Activeert hiermee de Cytotoxische T-cellen
24
Type bloedcellen T-geheugencellen Cytotoxische T-cellen
Zijn in staat bij een volgende besmetting met dezelfde soort ziekteverwekker het immuunsysteem sneller op gang te brengen Cytotoxische T-cellen Zijn cellen die geactiveerd worden door de T-helpercellen dmv cytokinen, binden zich vervolgens aan de geïnfecteerde lichaamscel en schakelen deze cel uit
26
Type bloedcellen B-cellen (ontwikkelen zich in het beenmerg)
B-plasmacel: Kunnen binden aan ziekteverwekker in het bloed. Worden vervolgens geactiveerd en maken anti-stoffen. B-geheugencel: Herkennen bij een volgende besmetting de ziekteverwekker waardoor het immuunsysteem sneller kan reageren
28
Humoraal Betrekking op T-helpercellen en B-cellen
29
Cellulair Betrekking op T-helpercellen en Cytotoxische T-cellen
30
Lichaamsvreemd/-eigen
MHC 1-eiwitten zitten op alle lichaamscellen met een celkern MHC 2-eiwitten zitten op B-cellen, geactiveerde T-cellen en cellen die in de thymus zitten Is specifiek voor elk individu Dit door grote variëteit aan allelen in de populatie mensen
31
Connectie Cytotoxische T-cellen binden aan antigen dat gepresenteerd is op een geïnfecteerde cel die MHC 1-eiwitten bevat (lichaamscel) T-helpercellen binden aan antigen dat gepresenteerd is op een geïnfecteerde cel die MHC 2 –eiwitten bevat (macrofaag)
32
Connectie CD4 CD8 is een type membraan eiwit
Is aanwezig op de meeste T-helpercellen Zorgt voor stevige connectie met MHC2-eiwitten CD8 Is een type membraan eiwit Is aanwezig op T-cel Zorgt voor een stevige connectie met MHC1-eiwitten
33
Immunoglobulines Antistof 2 antigeen bindingsites
Bestaat uit 4 polypeptide ketens die gebonden zijn door disulfidebruggen Binding is specifiek! IgM, IgG, IgA, IgD, IgE Zie binas!!
34
Functie antistoffen Blokkeren van functie ziekteverwekker (neutralisatie) Signaal voor fagocystose (opsonisatie) Klontering (neutralisatie + opsonisatie) Activatie complementsysteem
36
Immuunreacties Actief vs passief ABO-bloedgroepen Rhesusfactor
Afstoting van organen Allergie
37
Allergie Hypergevoelige reactie op allergenen (stoffen van buitenaf)
Na eerste ontvangst van allergeen worden IgE aangemaakt. Na tweede ontvangst: plasmacellen geprikkeld door allergeen: histamines vrij Antihistamine Vb: bijensteek, pollen, penicilline, pinda, enz.
38
Auto-immuun Lupus: lichaam produceert antistoffen tegen heel veel typen lichaamseigen moleculen. Vb DNA, histonen. Jeuk, koorts, artritis, nier disfunctioneren Reuma: Ontstekingsreacties op kraakbeen rondom de gewrichten
39
Auto immuun MS: T-cellen reageren op de cellen van de myelineschede.
Overerving van specifieke MHC-allelen is geassocieerd met gevoeligheid voor specifieke immuun ziekten. Bijv. Diabetes type 1.
40
Virus
41
Aids Geëvolueerd van HIV-virus in chimpansees in centraal Afrika. Verscheen in de mens rond CD4-cellen worden geïnfecteerd (T-helpercellen) door het virus + de coreceptor moet aanwezig zijn (voor cytokinen) Overige cellen die geïnfecteerd raken: Macrofagen B-lymfocyten Hersencellen
42
Aids Na besmetting met HIV volgt een daling van het virus in het bloed door de 1e immuunreactie Resistentie tegen HIV: receptor voor cytokinen is defect. HIV deeltjes kunnen niet hechten
43
Organen mbt afweer Zwezerik (Thymus)
Ontwikkeling van lymfocyten tot T-lymfocyten (bepaalde witte bloedcellen) Afbreken van T-lymfocyten Productie van hormonen die groei en het afweersysteem stimuleren
44
Milt Vormt plasmacellen uit B-lymfocyten
Breekt rode bloedcellen af en slaat vrijkomende ijzer op Bevat een reservoir aan bloed Verwijdert afvalstoffen uit het bloed Kan operatief verwijderd worden Wel is zonder milt de afweer tegen gekapselde bacteriën zoals de meningokok slechter. Hiertegen wordt dan gevaccineerd
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.