Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
naamwoordelijk gezegde
Het gezegde Wat je moet weten om verschil te kunnen maken tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde
2
Je hebt geleerd dat een werkwoordelijk gezegde alleen maar uit werkwoorden bestaat:
de persoonsvorm en alle andere werkwoorden Maar:
3
Ook de woorden te en zich horen bij het werkwoordelijk gezegde (WG).
Voorbeeld: Ze loopt te fluiten. WG: loopt te fluiten Ze schaamt zich. WG: schaamt zich
4
Als het voorzetsel te voor een werkwoord staat, hoort het altijd bij het WG.
Dus (WG cursief gedrukt): Ik zal je te zijner tijd waarschuwen. te hoort niet bij het WG, want het staat niet voor een werkwoord. Probeer op tijd te komen. te hoort wel bij het WG, want het staat voor een werkwoord.
5
Als je een vorm van zich niet kunt vervangen door een ZN, hoort die vorm van zich altijd bij het WG.
Dus (WG cursief gedrukt): Wij schamen ons. ons hoort bij het WG, want je kunt ons niet vervangen. Wij wassen ons. ons hoort niet bij het WG, want je kunt ons vervangen: de auto.
6
Als je een gezegde gaat benoemen, begin je het een werkwoordelijk gezegde te noemen.
Vervolgens moet je controleren of dat klopt: er moet dan een zelfstandig werkwoord in voorkomen.
7
Een zelfstandig werkwoord heeft betekenis. Je kunt er ik ga voor zetten.
ik ga fietsen, verven, liggen, koken, enz. Niet: ik ga willen, kunnen, zijn, worden. Uitzondering: zijn en blijven. De truc met ik ga werkt daar niet. Deze werkwoorden zijn zelfstandig, als je ze kunt vervangen door: zich bevinden.
8
Ik heb me vergist. WG: heb me vergist,
want je kunt zeggen: ik ga me vergissen. Ik ben op school. WG: ben, want je kunt zijn hier vervangen door zich bevinden: ik bevind me op school.
9
Ik ben ziek. WG: ben? Nee, want je kunt niet zeggen: Ik bevind me ziek. Dit is dus geen werkwoordelijk gezegde. Dan is er maar één andere mogelijkheid: Het is een naamwoordelijk gezegde!
10
Ik ben ziek. NG: ben ziek Een naamwoordelijk gezegde (NG) heeft DRIE kenmerken: Er zit natuurlijk een NAAMWOORD in (een bijvoeglijk (BN) of zelfstandig (ZN) naamwoord) Er zit een KOPPELWERKWOORD in (zijn, worden of blijven) Het naamwoord zegt iets van het onderwerp
11
Ik ben ziek. NG: ben ziek Ziek is een BN (want het kan iets van een ZN zeggen: een ziek meisje) Zijn is een koppelwerkwoord (zijn, worden of blijven) Ziek (het naamwoord) zegt iets van het onderwerp ik Een NG bestaat uit de PV, alle werkwoorden en het naamwoord.
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.