Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdJef Nouwen Laatst gewijzigd meer dan 5 jaar geleden
1
DEEL 3 Het inwendige milieu van organismen in balans HOMEOSTASE Thema 7
2
Uitwendig en inwendig milieu van organismen Uitwendig en inwendig milieu van organismen 1 1 Elk organisme wisselt energie en materie uit met omgeving. Uitwendig milieu: Buiten het organisme Sommige organen staan met holtes in contact met uitwendig milieu Inwendig milieu of extracellulair milieu Lichaamsvloeistoffen tussen de lichaamscellen Intracellulair milieu: in de cellen
3
Uitwendig, inwendig en extracellulair milieu Uitwendig milieu: schommelingen in fysische en chemische omstandigheden. Homeostase: stabiele toestand die in het organisme wordt nagestreefd ondanks de omgevingsveranderingen
4
Dromedarissen overleven bij hoge temperaturen
5
Pinguïns overleven bij lage temperaturen
6
Het begrip homeostase 2 2 Homeostase = gelijke toestand (homoios= gelijk; stasis = toestand) = min of meer stabiele toestand van het inwendige milieu Parameters in ons lichaam: Lichaamstemperatur: 37°C Zuurtegraad: 7,35 – 7,45 Glucoseconcentratie: 0,1 g/ 100 ml
7
Principe van homeostase
8
Voorbeelden van veranderingen in je lichaam: buiten adem hijgen te warm zweten, uitzetten bloedvaten in de huid te koud rillen, kippenvel te weinig voedsel/vocht gevoel van honger/dorst
9
Homeostatische regelsystemen Homeostatische regelsystemen 3 3 Homeostatisch regelsysteem bestaat uit: De sensor registreert veranderingen Het controle systeem verwerkt info o.b.v. setpoints (instelpunten; bv. t° ± 37°C) De effector reageert op info van controlecentrum Regelsysteem is een terugkoppeling of feedbacksysteem Negatieve feedback: als de homeostase bereikt is, wordt het regelsysteem onderdrukt
10
Schematische voorstelling van een homeostatisch regelsysteem
11
Thermoregulatie 4 4 4.1Stabiel houden van de kerntemperatuur Warmte- en koudesensoren in de lederhuid
12
Zweten Bloedvaten huid wijder Kippenvel Bloedvaten huid nauwer Rillen Thermosensoren huid hypothalamus t° stijgt lichaam te warm t° daalt lichaam te koud
14
4.2Ontwikkelen van koorts Beschermingsmechanisme tegen pathogenen Veroorzaakt door pyrogene stoffen Ook mogelijk door uitwendige factoren: bv. zonnesteek
15
Vochtregulatie 5 5 Osmoregulatie: lichaamsvloeistoffen mogen niet te verdund of te geconcentreerd zijn ~ watergehalte ~ gehalte aan minerale zouten
16
Homeostatisch regelsysteem: Sensor: osmoreceptoren in hypothalamus Controlecentrum: dorstcentrum in hypothalamus Effector: opwekken dorstgevoel drinken productie ADH door hypofyse nieren
17
5.1Bouw van de nier 5.1.1 Macroscopisch
18
5.1.2 Microscopisch: bouw van een nefron
19
Glomerulus = haarvatenkluwen 5. 2 Rol van de nieren in de homeostase
20
Samenstelling voorurine ureum water glucose zouten witte bloedcellen urinezuur creatinine
21
uit de voorurine: volledige reabsorbtie : glucose gedeeltelijke reabsorbtie : zouten & water 150 L voorurine 1,5 L urine (24 u) Voorurine ≠ urine
22
5. 3 Werking van ADH ter hoogte van de nieren ADH zorgt voor verhoogde permeabiliteit van de verzamelbuis Meer ADH Hogere permeabiliteit (meer aquaporines) Meer waterresorptie naar bloed Minder waterverlies; meer geconcentreerde urine Minder ADH Lagere permeabiliteit (minder aquaporines) Minder waterresorptie naar bloed Meer waterverlies; minder geconcentreerde urine
24
Regeling van de glucose- concentratie in bloed 6 6 Bloedsuikerspiegel: drempelwaarde ± 1g/l Homeostatisch regelsysteem: Sensor: receptoren in hypothalamus en pancreas Controlecentrum: in hypothalamus Effector: bij te lage glucoseconcentratie: pancreas + bijnier bij te hoge glucoseconcentratie: pancreas
25
6.1Pancreas en bijnier Pancreas: gemengde klier Endocrien: hormonen glucagon insuline Exocrien: pancreatine
26
Bijnier: glandulae adrenales Bijniermerg: adrenaline Bijnierschors: cortisol
27
6.2Aanpassingen bij een te hoge glucoseconcentratie Glucoseconcentratie in bloed boven drempelwaarde: afgifte van insuline door β-cellen Lever- en spiercellen zetten glucose om in glycogeen Vetcellen zetten glucose om in vet
28
Invloed insuline op levercel
29
6.3Aanpassingen bij een te lage glucoseconcentratie Glucoseconcentratie in bloed onder drempelwaarde: afgifte van glucagon door α-cellen van pancreas afgifte van adrenaline door bijniermerg afgifte van cortisol door bijnierschors afbraak van leverglycogeen in glucose aanmaak glucose uit aminozuren, glycerol en melkzuur (gluconeogenese door cortisol) remming glucoseopname in cellen (meer glucose in bloed) (door cortisol)
30
Invloed glucagon op levercel
32
Bloeddrukregeling 7 7 7.1Bouw van het hart
33
hart
34
hart in lengterichting
35
hartkleppen
36
Kunstklep (mitralisklep)
37
7.2Fasen van de hartslag Ontspanningsfase = diastole Contractiefase = systole Hartcyclus: atriumdiastole + ventrikeldiastole atriumsystole atriumdiastole + ventrikelsystole (mitralisklep en tricuspidalisklep dicht = 1 ste harttoon) ventrikeldiastole (slagaderkleppen dicht = 2 de harttoon)
38
sinus- knoop AV- knoop Bundel van His
39
Fasen in de hartwerking 3. Ventrikeldiastole 1. Atriumsystole 2. Ventrikelsystole + atriumdiastole
40
T SQ P Q R P-top = atriumsystole QRS-complex = ventrikelsystole T-top = ventrikeldiastole
41
Schematische voorstelling bloedvatenstelsel en lymfevatenstelsel
42
HART- en VAATZIEKTEN (1) 1. HOGE BLOEDDRUK oorzaak : o.a. NACL-gebruik / stress / erfelijk gevolg : bevordert atheroscleroseproces oplossingen : – gezonde levensstijl – aangepast dieet – medicatie (o.a. vasodilatoren)
43
HART- en VAATZIEKTEN (2) STRESS adrenaline + glucose in spieren calciumionen spiercontractiliteit kracht ontwikkeld door hartspier belasting hart bloeddruk atheroscleroseproces
44
HART- en VAATZIEKTEN (3) 2. ATHEROSCLEROSE Wat : vernauwing in een bloedvat (slagader) door afzetting van vetachtige stoffen (vb. cholesterol) Oorzaken : o.a. – hoge vetconcentratie in bloed (menu) – hoge bloeddruk – roken – gebrek aan beweging – erfelijkheid
45
kransslagaders
46
HART- en VAATZIEKTEN (4) Gevolgen : angina pectoris ischemie trombose hartinfarct beroerte
47
hartinfarct
48
HART- en VAATZIEKTEN (5) Mogelijke oplossingen : medicatie (vb. vasodillatoren, aspirine, …) cathederisatie (dotteren) stent bypass laserstralen transplantatie
49
HART- en VAATZIEKTEN (6) Kenmerken hartinfarct : – pijn in de borststreek (ev. linkerarm) – bleke huid – koude, klamme handen – lippen en vingernagels blauw (circulatie) – lage bloeddruk (zwakke pols) – bloed hoopt zich wat op in de kleine bloedsomloop longen functioneren slecht ademnood
50
HART- en VAATZIEKTEN (7) 3. Hartritmestoornissen Oorzaken : – ‘sick-sinus’ syndroom – AV-block Oplossingen : – pacemakers
51
HART- en VAATZIEKTEN (8) 4. Aangeboren hart- en vaatafwijkingen ‘Blue Baby’s’ Foutieve aansluitingen van de bloedvaten bv. Tetralogie van Fallot
52
HART- en VAATZIEKTEN (9) 1/4 van de westerse mensen sterft aan een hartkwaal! preventief optreden is mogelijk door gezonde voeding én levenswijze! ook erfelijke aanleg speelt een rol
53
7.3Soorten bloedvaten
54
arteriële vaatstelsel
55
Aorta
56
arteriën en arteriolen van hand en onderarm
57
darmvokken
58
Slagaders en aders
60
Arteries en venen
61
7.4Bloeddruk Systolische bloeddruk = bovendruk bij ventrikelsystole gemiddeld 120 mm Hg Diastolische bloeddruk = onderdruk bij ventrikeldiastole gemiddeld 80 mm Hg
63
7.5Bloeddrukregeling via het zenuwstelsel Homeostatisch regelsysteem: Sensor: baroreceptoren in hartwand, aortaboog en halsslagaders Controlecentrum: in verlengde merg Effector: spiervezels in hart en bloedvaten Snel reageren op kortstondige veranderingen van de bloeddruk bv. bij snel rechtop staan
65
7.6Bloeddrukregeling via hormoonstelsel Lange termijnregeling door hormonen Te hoge bloeddruk: minder ADH meer water in de urine Te lage bloeddruk: zie schema volgende dia
67
Regeling van de ademhaling 8 8 Homeostatisch regelsysteem: Sensor: chemoreceptoren in aorta en halsslagaders rekkingsgevoelige receptoren in bronchi Controlecentrum: ademcentrum in verlengde merg Effector: ademhalingsspieren 8.1Regeling van de O 2 - en CO 2 -concentratie
69
8.2Regeling van het O 2 - transport 8.2.1 Structuur van een hemoglobinemolecule Proteïne bestaande uit 4 polypeptideketens Elke polypeptideketen zit rond een heemgroep met Fe 2+ - ion 1x O 2 per heemgroep 4x O 2 per hemoglobine- molecule Zwakke binding
70
8.2.2 Oxigenatie en deoxigenatie oxihemoglobine
71
8.2.3 CO-vergiftiging Hemoglobine heeft grote affiniteit om CO te binden Binding is onomkeerbaar! Hb + CO HbCO hemoglobine carboxyhemoglobine Rookvergiftiging bij brand, slechte afvoer rookgassen, roken, passief roken
72
Homeostatische functies van het bloed Homeostatische functies van het bloed 9 9 Homeostatisch functies van het bloed: transportfunctie: dizuurstof, glucose, bouwstoffen afvalstoffen enz. Warmte regulatie Communicatie met behulp van hormonen en signaalstoffen immuniteit
74
Bloed (suspentie)
75
bloedcellen
76
beenmerg
77
Bloedvormend beenmerg
78
Bloedgroepen en Rhesusfactor
79
BLOEDGROEPEN Indeling gebeurt o.b.v. de aan- of afwezigheid van bepaalde eiwitten (A & B) op het membraan van de rode bloedlichaampjes. A ; eiwit A (antigeen) op RBL + anti-B in plasma B ; eiwit B (antigeen) op RBL + anti-A in plasma AB ; eiwitten A+B op RBL (geen anti-A of anti-B) O ; geen A of B op RBL, anti-A en anti-B in plasma
80
bloedgroepen
84
BLOEDTRANSFUSIES TRANSFUSIESCHEMA O algemene donor A B AB alg. ontvanger
85
BLOEDGROEPBEPALING anti-A anti-B A : agglutinatie bij anti-A, geen reactie bij anti-B B : agglutinatie bij anti-B, geen reactie bij anti-A O : nergens agglutinatie AB : agglutinatie bij anti-A en bij anti-B
86
RESUSFACTOR Eiwit op de RBL bij 85% van de mensen onafhankelijk van ABO-systeem bij 15% : lichaamsvreemde stof antistoffen bloedafbraak belangrijk voor Rh- vrouwen die bevallen van een RH+ baby ! Maken antistoffen tegen volgende Rh+ baby !!!
87
BLOEDSAMENSTELLING BLOED PLASMA 55% BLOED hematocrytwaarde = 45 BLOEDCELLEN 45%
88
Hematocriet = 0,45 = 45% 0,45 l bloedcellen / 1 liter bloed 45 % bloedcellen 55 % plasma Na centrifugatie Duursporters !
89
PLASMASAMENSTELLING PLASMA SERUM : H 2 O + opgeloste stoffen FIBRINOGEEN
90
bloedplasma
91
Rode bloedlichaampjes zitten verstrikt in een net van fibrinedraden
92
Rode bloedlichaampjes (erythrocyten) Witte bloedcellen (leucocyten) Bloedplaatjes (trombocyten) Granulocyten Lymfocyten Macrofagen BLOEDCELLEN
93
rode bloedcellen
94
witte bloedcellen
95
thrombocyt of bloedplaatje
96
BLOEDSTOLLING weefselbeschadiging bloedvatwand vernauwd bloedplaatjes kleverig + granula vrij fibrinogeen prothrombine thrombine fibrinenetwerk Ca-ionen 13 stollingsfactoren
97
fibrinenetwerk
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.