De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Hoofdstuk 4 Steden en Staten

Verwante presentaties


Presentatie over: "Hoofdstuk 4 Steden en Staten"— Transcript van de presentatie:

1 Hoofdstuk 4 Steden en Staten

2 1. Steden Vanaf 1000 na Chr. ontstonden er weer steden in de Middeleeuwen. Oorzaken: 1) Einde aan invallen vreemde volken 2) Verbeteringen in de landbouw waardoor * de bevolking weer kon groeien * er overschotten ontstonden die verhandeld konden worden * niet iedereen meer boer hoefde te zijn en andere beroepen ontstonden zoals kleermaker, meubelmaker, goudsmid 3) Er ontstonden marktplaatsen op kruisingen van (water-) wegen en bij kloosters of kastelen; daar gingen de kooplieden en ambachtslieden wonen. Er ontstaat een landbouwstedelijke samenleving: mensen leven van landbouw op het platteland en van handel en nijverheid in de stad.

3 2. De stedelijke burgerij
Steden behoorden niet tot een domein, dus de inwoners waren geen horigen. Ze kregen een unieke vrijheid. Ze wisten van de leenman gedaan te krijgen dat ze, in ruil voor belastingen aan hem, een eigen bestuur en eigen rechtspraak mochten hebben. De rijkste burgers gingen de stad besturen en rechtspreken in de stad. Omdat de steden steeds rijker werden, kregen ze meer zelfstandigheid en nam de macht van de adel af. Steden gingen stadsmuren bouwen om zichzelf te kunnen beschermen tegen andere steden en landheren.

4 Er ontstonden gilden in de steden: een samenwerking van ambachtslieden met hetzelfde beroep met als doel de kwaliteit te bewaken en onderlinge concurrentie te verminderen. Deze gilden regelden de opleiding (je werd eerst leerling in een werkplaats, daarna gezel en na de meesterproef, werd je meester en kon je een eigen werkplaats opzetten) beslisten wie een eigen werkplaats in de stad mocht openen. gaven richtlijnen over de kwaliteit en de prijzen van de producten droegen bij aan feesten in de stad, maar ook aan begrafenissen van eigen leden

5 3. Staatsvorming In de vroege Middeleeuwen bestuurden koningen hun land via het leenstelsel. Ze waren ook het hele jaar op reis om controle te houden over de verschillende delen van hun rijk. Koningen bleven uiteindelijk afhankelijk van de steun van hun leenmannen. In de late Middeleeuwen kregen de koningen een sterkere positie door het ontstaan van geld. Met het geld dat zij uit belastingen ophaalden, konden zij een eigen leger betalen en waren minder afhankelijk van hun leenmannen. Ze konden ook ambtenaren betalen om regels voor het hele land te bedenken en te laten uitvoeren. Hierdoor hoefden ze ook niet meer door het hele land te reizen om hun macht uit te oefenen. Zo ontstonden in Europa de eerste ‘staten’: grotere gebieden die vanuit een centrale plaats werden bestuurd, door een vorst met een eigen leger en een ambtenarenapparaat dat zorgde dat regels overal werden uitgevoerd en nageleefd. Door het heffen van belastingen werd dit allemaal betaald.

6 Het ontstaan van centraal bestuurde staten lukte in Engeland als eerste, in Frankrijk het beste en in Duitsland helemaal niet. De Duitse koning moest worden gekozen door de hertogen van de verschillende Duitstalige gebieden. Het is de koningen nooit echt gelukt om de macht van de Duitse hertogen kleiner te maken. Daardoor bleef het Duitse Rijk een lappendeken van verschillende kleinere staatjes. De Engelse koningen lukte het wel om de edelen aan zich te onderwerpen. Omdat het koningschap erfelijk was, bleef het binnen de familie en kon er continuïteit ontstaan.

7 Het Franse koninkrijk ontstond als laatste
Het Franse koninkrijk ontstond als laatste. Aanvankelijk waren de Franse koningen alleen de baas over het gebied rond de stad Parijs. Ze hebben meer dan 250 jaar moeten strijden met hun edelen (en met de Engelsen die die edelen steunden!), voordat zij vanaf 1450 eindelijk greep kregen op het gebied dat ongeveer zo groot was als het huidige Frankrijk. Maar toen waren ze ook meteen de machtigste koningen van Europa. De adel raakte niet alle macht kwijt in Engeland en Frankrijk. De koning bleef hun steun nodig hebben, ook in financieel opzicht. In beide landen werden dan ook parlementen opgericht waarin de adel nog enige zeggenschap kreeg. Deze parlementen werden Standen-Generaal genoemd (later Staten-Generaal). In deze vergadering hadden de drie standen (adel, geestelijkheid en burgerij) elk hun eigen vertegenwoordigers.

8 4. Kerk en staat Met het groeien van de macht van de koningen ontstonden er ook conflicten tussen de koningen en de paus: wie had de hoogste macht? De paus als plaatsvervanger van God op aarde en degene ook die een koning tot keizer kon kronen. De paus vond dat koningen naar hem moesten luisteren. De koningen die hun macht in eigen land wilden uitbreiden, kwamen daarmee soms in botsing met bisschoppen in hun land die ook bepaalde gebieden bestuurden. Koningen vonden dat zij het recht hadden bisschoppen in eigen land te benoemen. Mensen waren bijna dagelijks met hun geloof bezig. Ze betaalden mee aan de bouw van zo groot mogelijke kerken en deden alles om na hun dood in de hemel te komen. Wie niet geloofde zoals de meerderheid dat deed, werd voor ‘ketter’ uitgemaakt; zij eindigden meestal op de brandstapel na te zijn berecht door een kerkelijke rechtbank, de Inquisitie.

9 Deze conflicten liepen soms hoog op:
Zo ontstond in 1075 ruzie tussen paus Gregorius en keizer Hendrik over de benoeming van een bisschop De paus deed de keizer in de ban en verbood iedereen om Hendrik te gehoorzamen. Hendrik verloor het conflict en ging deemoedig de paus in Canossa om vergeving vragen. Uiteindelijk werd besloten dat het aanstellen van bisschoppen een zaak van de kerk was De investituurstrijd, zo werd het conflict over de benoeming van bisschoppen genoemd. Ook met de Franse koningen lagen de pausen regelmatig overhoop. Zo hebben de Franse koningen enkele jaren lang tegenpausen in de Franse stad Avignon onderdak geboden. Pas in de 15e eeuw kwam er een einde aan de onderlinge strijd: de pausen erkenden de ‘wereldlijke’ macht van de koningen en de koningen erkenden de ‘geestelijke’ macht van de pausen. De scheiding tussen kerk en staat was een stap verder gekomen.

10 5. Kruistochten In 1095 riep paus Urbanus II de christelijke wereld op om ten strijde te trekken tegen de moslims in Palestina (het ‘heilige land’) en de stad Jeruzalem te bevrijden. Volgens de paus zouden moslims het onmogelijk maken dat christelijk pelgrims op bedevaart gingen naar Jeruzalem. Hij riep op tot een heilige oorlog tegen de Islam; wie in die strijd dood ging zou direct in het paradijs terecht komen. Tot dan toe hadden de moslims er nooit een probleem van gemaakt dat christelijke pelgrims het heilige land bezochten. Maar door onderlinge oorlogen tussen de moslims was Palestina op dat moment geen veilige plek meer voor pelgrims.

11 Meer dan lagere en hogere edelen namen met hun soldaten deel aan deze tocht. Ze wisten de moslims te verslaan. Zij vermoordden vrijwel alle inwoners van Jeruzalem, ook vrouwen en kinderen. De meeste deelnemers waren dan ook niet vanuit (alleen) christelijke idealen met deze kruistocht mee gegaan, maar waren (ook) op zoek naar avontuur, macht en rijkdom. Honderd jaar later werden de christenen op hun beurt weer verslagen door de moslims; zij werden overigens niet vermoord, maar het land uitgezet.

12 Na het verlies van Jeruzalem volgden enkele nieuwe kruistochten maar deze hadden geen van allen succes. Wel succesvol was de poging van de Spaanse koningen Ferdinand en Isabella in 1492 om de moslims uit Spanje te verdrijven. Zij maakten daarmee een einde aan 7 eeuwen overheersing van Spanje door de moslims. Een overheersing die overigens vooral positieve gevolgen voor de Spaanse bevolking gehad heeft. Want in de middeleeuwen waren de moslims veel verder in ontwikkeling dan de christenen in West-Europa (wetenschap, bouwkunst, tolerantie tegenover andere geloven).


Download ppt "Hoofdstuk 4 Steden en Staten"

Verwante presentaties


Ads door Google