Het latijnse werkwoord benoemen (persoon, getal, tijd)

Presentatie over: "Het latijnse werkwoord benoemen (persoon, getal, tijd)"— Transcript van de presentatie:

1 Het latijnse werkwoord benoemen (persoon, getal, tijd)
Accidit (2x) Afuisti Concedebat Statueram Intellegis Aspexistis Aberat Faciebamus Ut intellexeramus Fecimus Apparet Cum movit Ei ignovit Stappenplan bij deze oefening Van welk ww. komt deze vorm? (haal bijv. de uitgang eraf) Ontdek wat de praesens of perfectumstam van het ww is. Ga na wat de uitgang is in de vraag en beslis wat de persoon, getal en tijd van de vraag is. → weet je het antwoord nog niet? Ga met de stam en de infinitivus bij welke werkwoordsgroep het ww hoort. Ga aan de hand van die groep na welke tijd het ww heeft.

2 Het latijnse werkwoord benoemen (persoon, getal, tijd)
Accidit (2x) Afuisti Concedebat Statueram Intellegis Aspexistis Aberat Faciebamus Ut intellexeramus Fecimus Apparet Cum movit Ei ignovit 1. 3e ev. praesens/perfectum(1) het gebeurt; (2) het is gebeurd, het gebeurde 2. 3e ev. perfectum, jij bent afwezig geweest, jij was afwezig 3. 3e ev. imperfectum, wij hadden toegegeven/toegestaan, wij waren gezwicht 4. 1e ev. Plusquamperf. ik had besloten 5. 2e ev. Praesens jij begrijpt 6. 2e ev. Perfectum, jullie hebben gekeken naar/aanschouwd, jullie keken naar/aanschouwden 7. 3e ev. Imperf. hij was afwezig 8. 1e mv. imperf. wij maakten/deden 9. 1e mv. plusquamperf. zoals wij hadden begrepen, zodra wij hadden begrepen 10. 1e mv. perf. wij hebben gemaakt/gedaan, wij maakten/deden 11. 3e ev. Praesens hij verschijnt 13. 3e ev. Perf. wanneer hij heeft bewogen, toen hij bewoog 14. 3e ev. Perf. hij heeft hem vergeven, hij vergaf hem