Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdMathilda de Lange Laatst gewijzigd meer dan 6 jaar geleden
1
Meest voorkomende vragen bij examenteksten.
Scanvragen Hoe pak je Scanvragen het best aan? Overleg met elkaar! (2 minuten)
2
Antwoord Scanvraag Je leest eerst de vraag;
Dan kijk je naar eventuele plaatjes, de titel en de bron van de tekst om te voorspellen waar de tekst over zal gaan; Als de tekst tussenkopjes heeft, lees je die. De tussenkopjes geven vaak al veel informatie die je kunt gebruiken bij het beantwoorden van de vraag; Lees de tekst globaal door en kijk naar de kernwoorden die je uit de vraag kan halen; Markeer de kernwoorden; Streep de alinea’s waar zeker weten geen informatie in staat weg; Lees de alinea’s met relevante informatie goed door en beantwoorde de vraag; Markeer je bewijs waaruit blijkt dat je goede antwoord hebt gevonden. Bijvoorbeeld: De tekst is een pagina uit een TV gids. De vraag is: Je wilt vanavond een programma kijken over dieren in de natuur. Welk programma kun je dan het beste kijken?
3
Gatentekst Soms een hele tekst met gaten. Soms maar 1 opgave.
Hoe pak je Scanvragen het best aan? Overleg met elkaar! (2 minuten)
4
Antwoord Gatentekst (1/2)
de tekst globaal door Markeer belangrijke woorden in de tekst Lees de ‘vraag’ Lees de antwoordmogelijkheden Alle antwoorden ‘passen’ tekstueel in de zin; de betekenis echter niet. Wat is het verschil in betekenis tussen de woorden? Ken je de betekenis van een woord niet die behoort tot de antwoordmogelijkheden, dan zoek je deze op in je woordenboek Kijk nu naar de verschillende tussen de antwoordmogelijkheden en probeer te begrijpen uit welke verschillende ‘betekenissen’ je kunt kiezen Let op signaalwoorden; deze staan vaak in de antwoordmogelijkheden! Dus: komt er een opsomming, een tegenstelling, een conclusie, een relativering, een vergelijking, een oorzaak-gevolg, een reden, een voorwaarde, een toelichting, een mogelijkheid
5
Antwoord Gatentekst (2/2)
Ga terug naar de tekst en lees de context (het stukje tekst ‘voor’ en ‘na’ de ‘gat’) Markeer de kernwoorden uit het stukje tekst. Kijk nu naar wat het stukje tekst betekent; wat wordt er gezegd? Kijk naar je antwoordmogelijkheden en bepaal welk woord echt niet past binnen de context. Welk antwoord is heel erg fout? Kijk weer naar je antwoordmogelijkheden en bepaal welk woord volgens jou ook niet goed past binnen de context. Welk antwoord is een beetje fout? Vertaal desnoods of verwoord het stukje tekst waar het om gaat en check met de twee overgebleven antwoorden welk antwoord het meest passend zou zijn. Geef het juiste antwoord. Maak de check: herlees het stukje tekst met het door jou ingevulde woord en bepaal of je ECHT het juiste antwoord gekozen hebt.
6
Open vragen Hoe pak je ‘Open vragen’ het best aan? Overleg met elkaar! (1 minuut)
7
Antwoord Open vragen. Beantwoord altijd in het Nederlands! Onthoud: Nederlandse vraag à Nederlands antwoord! Lees de vraag. Met welk vraagwoord begint de open vraag (wie, wat , waar, hoe, waarom) Op welk deel van de tekst heeft de vraag betrekking? (alinea of hele tekst) Herlees dat tekstdeel (meestal gegeven).Soms over de hele tekst. Let op de eerste zin van de alinea en laatste zin van de alinea wat is de kern van de alinea-markeer begrijp je de alinea –de wie wat waar vraag. Dan kun je je antwoord opschrijven. Maak een hele zin Herneem een deel van de vraag in je antwoord. Let op hoofdletter begin van de zin, komma’s, d’s, t’s. Controleer je antwoord.
8
Stellingvragen (wel/niet)
Hoe pak je Stellingvragen het best aan? Overleg met elkaar! (1 minuut)
9
Antwoord stellingvragen (wel/niet)
De stellingvragen zijn altijd in het Nederlands. Lees goed de vraag! Kijk goed waar je het antwoord moet zoeken (welke alinea). En op welke vraag (vragen) je het antwoord moet zoeken. Markeer de kernwoorden uit de stellingen, zodat je deze kan herkennen in het stuk van de tekst waar het antwoord in moet staan. Indien je de kernwoorden niet weet in de doeltaal en/of niet kan herkennen uit de tekst. Zoek deze dan op! Lees de tekst goed door waar het kernwoord(en) van de stelling staat. Kijk secuur per antwoord of het er wel of niet instaat of het wel/niet omschreven wordt.
10
Meerkeuzevragen Hoe pak je ‘Meerkeuzevragen’ het best aan? Overleg met elkaar! (1 minuut)
11
Antwoord Meerkeuzevragen (1/3)
Stap 1: Bekijk de tekst Wat voor een soort tekst is het? Is de tekst lang/kort? Staan er plaatjes bij? Zijn er tussenkopjes? Wat betekent de titel? Wat is het onderwerp?
12
Antwoord Meerkeuzevragen (2/3)
Stap 2: Bekijk de vragen Zijn er veel vragen bij de tekst? Ja >>> lees de tekst globaal en markeer de kernwoorden en signaalwoorden. Nee >>> lees de vraag goed en zoek vervolgens naar het antwoord; laat je hierbij leiden door de tussenkopjes
13
Antwoord Meerkeuzevragen (3/3)
Stap 3: De vragen beantwoorden De A_B_C_D vraag bestaat uit één goed antwoord en drie afleiders. Meestal zijn twee antwoorden echt fout, een is verleidelijk en dan is er natuurlijk het goede antwoord. Kijk naar welk deel van de tekst wordt verwezen (regel, alinea, hele tekst). Lees de vraag goed. Markeer de sleutelwoorden. Lees het juiste gedeelte van de tekst. Wat staat er? Lees de antwoorden. Wat is het verschil tussen de antwoorden? Welk antwoord komt het meest in de buurt van jouw conclusie? Weet je het? >>> Welk bewijs heb je gevonden in de tekst? Vul het antwoord in. Weet je het niet >>> lees de tekst waar de vraag over gaat nog een keer. De kern van een stukje zit meestal aan het begin of aan het einde van een alinea. Bedenk nu welke antwoorden is het meest fout? Streep deze weg. Je houdt er nu 1 of 2 over >>> lees de vraag, het gedeelte van de tekst en de mogelijke laatste antwoorden nogmaals. Welk antwoord past het best? 5. Vul het antwoord in. 6. Is de vraag te moeilijk en weet je het echt niet? Ga door met de rest van de vragen en bewaar deze vraag voor de tweede ronde.
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.