Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdMargaretha Willemsen Laatst gewijzigd meer dan 6 jaar geleden
1
6A1-Stofwisseling. B4 Eiwitsynthese (les3)
2
Hoe haal je de INFO van het DNA?
Volgorde van de ‘letters’ A-T-G-C = info. Één gen bevat de info voor één eigenschap. Op ons genoom liggen ca genen. Gen wordt afgelezen, indien nodig mRNA Ribosoom maakt EIWIT Het eiwit kan een enzym zijn dat een proces aanstuurt of een eindproduct zijn (bv ons haar).
3
Van DNA naar RNA naar eiwit.
Kies animaties bovenbouw Biochemie
4
DNA transcriptie m-RNA translatie Eiwit
‘overschrijven’ van een stukje DNA in mRNA. de ‘taal’ is hetzelfde: de nucleotide-code ( T U) Het mRNA wordt ‘vertaald’ in een eiwit Dit heet Translatie
5
Verschillen tussen DNA en RNA
DNA A-T EN G-C Dubbelstrengs Suiker = desoxyribose RNA bevat U i.p.v T RNA is enkelstrengs RNA is korter dan DNA. De suiker is een Ribose
6
Verschillende soorten RNA
7
Verschillende soorten RNA
Messenger-RNA = info voor een eiwit. Ribosomaal-RNA = vormt de ribosomen. Transport-RNA = vervoert de aminozuren naar de ribosomen
8
Transcriptie. Bichemie transscriptie
9
Transcriptie. Promotor = startplaats hechting RNA-polymerase
Operator = start aflezen ‘Openknippen’ dubbel-strengs DNA. Vrije nucleotiden A-U-G-C uit kernplasma binden aan DNA. mRNA-keten groeit en het RNA-polymersase schuift op. Er is ook een ‘stop’-plaats Dat zijn 3 stopcodons BINAS GEBRUIKEN
10
De genetische code. Er zijn 20 verschillende Aminozuren
Er zijn maar 4 verschillende nucleotiden (AUCG). Om 20 verschillende combinaties te maken wordt er met ‘woorden’ gewerkt. Met 2 letters kun je 4 X 4 = 16 combinaties maken (AT, AA, AC, AG, TT, TA ….. Enz.) Met 3 letters heb je 4 X 4 X4 = 64 combinaties. Dat zijn er teveel en dat is beter dan te weinig.
11
De genetische code. De volgorde van de stikstofbasen in het mRNA.
12
Translatie en t-RNA Er zijn 61 verschillende t-RNA’s
Één voor elk anticodon. Elk type t-RNA bindt aan één aminozuur. Bv AUG methionine Er zijn 61 verschillende enzymen om het goede AZ aan het goede t-RNA te koppelen.
13
De koppeling van AZ aan het t-RNA
FILMPJES PTOKARYOTEN EUKARYOTEN ZIE OOK: BIOCHEMIE
14
Translatie en t-RNA.
15
Translatie en Ribosomen.
Ribosomen bestaan uit twee stukken. Die binden zich aan het m-RNA Ribosomen bevatten vele enzymen die de translatie aansturen.
16
Translatie: de start. Het kleine deel van het ribosoom bindt aan Methionine Dit complex bindt aan de start-codon = AUG Hierna bindt het grote ribosoomdeel.
17
Translatie: de start Het tweede deel van het ribosoom bindt aan het m-RNA. Het volgende AZ wordt aangedragen.
18
Translatie: het 2e aminozuur.
Het 2e aminozuur wordt door enzymen aan het eerste AZ geplakt. Dit heet peptidebinding. Het ribosoom schuift 3 nucleïnezuren op.
19
Translatie: het 3e aminozuur
Het eerste t-RNA laat los van de M-RNA én het aminozuur. Het volgende AZ wordt gekoppeld Enz., enz..
20
Translatie: het einde Bij een STOP-codon wordt een termination factor gebonden Het ribosoom laat los van het m-RNA. De polypeptideketen komt vrij
21
Verschillende soorten RNA
Messenger-RNA = bevat de info voor een eiwit. Ribosomaal-RNA = vormt de ribosomen. Transport-RNA = vervoert de aminozuren tijdens de eiwitsynthese
22
Na de translatie. Het polypeptide wordt afgevoerd door het ER.
In het Golgi-systeem krijgt het eiwit zijn uiteindelijke vorm. De eerste methionine wordt vaak verwijderd.
23
De weg van het eiwit. Kern ER Cytoplasma Golgisysteem Lysosoom Extern milieu ↓ → functioneert in de cel
24
Polyribosomen: meerdere ribosomen aan één m-RNA
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.