De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Gespreksvaardigheid 3VZ2

Verwante presentaties


Presentatie over: "Gespreksvaardigheid 3VZ2"— Transcript van de presentatie:

1 Gespreksvaardigheid 3VZ2
Les 1

2 Kies een leerdoel voor deze les en noteer deze in je boekje
Ik kan mezelf voorstellen Ik kan zeggen dat ik iets leuk vind of ergens van houd en vragen wat hij/zij leuk of van houdt Ik kan informatie geven over mijn familie Ik kan informatie geven en vragen over activiteiten in m’n vrije tijd en hobby’s

3 Gautier se présente Bedenk:
Bedenk: Welke vragen zijn er aan hem gesteld in het Frans? Noteer: Welke antwoorden zou jij over jezelf geven in het Frans?

4 Welke zinnen en woorden heb je nodig?

5 Comment tu t’appelles? Tu as quel âge? Tu habites où? Tu as des frères ou des soeurs? Tu as un copain/ une copine? Tu es marié/célibataire? Qu’est-ce que tu fais dans la vie? Quels sont tes hobbys? Qu’est-ce que tu aimes? Qu’est-ce que tu n’aimes pas? Je m’appelle J’ai……. ans J’habite à …… Oui, J’ai……. / Non, je n’ai pas de…… Il / elle s’appelle Il/ elle a ….. ans Je suis…. Je vais à l’école Je fais des études / Je suis étudiant Je travaille comme…/Je suis…. Mon hobby est… Mes hobbys sont…. J’aime…… Je n’aime pas…..

6 Ik begrijp het niet = Je ne comprends pas.
Hulpzinnen Ik begrijp het niet = Je ne comprends pas. Kun je dat herhalen? = Tu peux répéter ça? Ik vind het woord niet. = Je ne trouve pas le mot.

7 Opdracht 1: Zoek het verschil
Tweetallen Iedere leerling krijgt 4 persoonsbeschrijvingen. LAAT DIT NIET AAN ELKAAR ZIEN!! Bij elk persoon zijn er één of twee verschillen in de informatie. Leerling 1 kiest een persoon en neemt de rol aan van deze persoon. Leerling 2 stelt Leerling 1 vragen om erachter welk persoon hij is en wat het verschil is. Bespreek in het wat het verschil was volgens jullie. Wissel van rol: Leerling 2 kiest een persoon en Leerling 1 stelt vragen.

8 Opdracht 2: Videoportret
Drietallen Leerling 1 filmt Leerling 2 en interviewt Leerling 2. Leerling 2 beantwoordt de vragen over zichzelf. Leerling 3 observeert Leerling 1 en 2 met het observatie-formulier. Wissel van rol: Leerling 3 filmt en interviewt, Leerling 1 beantwoordt, Leerling 2 observeert. Wissel van rol: Leerling 2 filmt en interviewt, Leerling 3 beantwoordt, Leerling 1 observeert. Mail de videoportretten naar:

9 Evalueren Evalueer: Heb je je leerdoel behaalt?
Vul het vragenlijstje in.

10 Gespreksvaardigheid 3VZ2
Les 2

11 Introduction https://www.youtube.com/watch?v=VnYqh758o_E Noteer:
Hoe formuleren de kinderen welk film genre ze leuk vinden? Noteer: Welke filmgenres worden genoemd?

12 Kies een leerdoel voor deze les en noteer deze in je boekje
Ik kan mijn mening of voorkeur uitdrukken over een film of concert Ik kan een afspraak maken om een activiteit met een iemand te gaan doen Ik kan een eenvoudig voorstel doen of afslaan Ik kan iemand uitnodigen en op een uitnodiging ingaan of afslaan om op een bepaalde tijd iets te doen

13 Welke zinnen en woorden heb je nodig?

14 Tu veux aller au cinéma/ à un concert?
Tu veux aller voir quel film/quel artiste? Et toi? Tu aimes ça aussi? Tu es d'accord? Tu préfères quel film/quel artiste? Quand? À quel jour? À quelle heure? Tu peux ? C'est possible? Oui / bien sûr/ d'accord Je veux aller voir Oui, je trouve ça super/bien/intéressant/rigolo Non, je trouve ça nul/bête/ennuyant/horrible Oui, parce que j'adore cet acteur/ cette actrice cet chanteur/cette chanteuse Non, parce que je déteste cet acteur/cette actrice/ ce chanteur/cette chanteuse Oui, j'aime ça!/ Non, je n'aime pas ça! Je préfère Parce que je préfère les films d'action/les films d'horreur/les films comiques/les comédies romantiques/ les films d'aventure Lundi/mardi/mercredi/jeudi/vendredi/samedi/ dimanche? À heure Oui, je peux / Oui, c'est possible Non, je ne peux pas / Non, ce n'est pas possible.

15 Hulpzinnen Ik begrijp het niet = Je ne comprends pas. Kun je dat herhalen? = Tu peux répéter ça? Ik vind het woord niet. = Je ne trouve pas le mot. Wacht even. = Attends. Ik denk na. = Je réfléchis.

16 Opdracht 1: Tu préfères quel film?
Tweetallen Kijk de filmtrailers Bedenk voor jezelf welke film je leuker vindt en waarom. In tweetallen: Vraag aan je medeleerling welke film hij leuker vindt en waarom. Zeg of je het hier mee eens bent en waarom.

17 Opdracht 2: Faire un rendez-vous
Drietallen Iedere leerling heeft een agenda. Laat deze niet aan de ander zien!! Jullie hebben één film/concert-agenda. Neem het gesprek op met je telefoon. Leerling 1 nodigt Leerling 2 uit om naar een film/concert te gaan. Kijk in jullie agenda’s en zorg ervoor dat jullie een film/concert vinden die jullie beiden leuk vinden en waar jullie beiden naar toe kunnen (dag en tijd). Schrijf de afspraak in de agenda. Leerling 3 observeert en vult observatie-formulier in. Wissel van rol: Leerling 3 nodigt Leerling 1 uit en Leerling 2 observeert. Wissel van rol: Leerling 2 nodigt Leerling 3 uit en Leerling 1 observeert.

18 Evalueren Evalueer: Heb je je leerdoel behaalt?
Vul het vragenlijstje in.

19 Gespreksvaardigheid 3VZ2
Les 3

20 Kies een leerdoel voor deze les en noteer deze in je boekje
Ik kan aangeven of ik een product wel of niet wil kopen Ik kan getallen, zoals prijzen, aantallen en maten uitspreken en verstaan Ik kan mensen groeten en afscheid nemen, me verontschuldigen en bedanken Ik kan informatie geven en vragen over zaken, zoals over kleding

21 Welke zinnen en woorden heb je nodig?

22 Qu'est-ce que tu voudrais? 
Pourquoi? Et toi? En quelle couleur? En quelle taille? C'est combien? Je voudrais..... J'aime la couleur/ le style Je n'aime pas.... C'est joli/sportif/élégant/cool C'est moche C'est cher / Ce n'est pas cher En noir/blanc/bleu/rouge/jaune/ vert/orange/ brun/gris/rose/violet En...... C'est euro. Je le prends / Je ne le prends pas.

23 Hulpzinnen Dat is een ding voor/om te… = C’est een truc pour…
Ik begrijp het niet = Je ne comprends pas. Kun je dat herhalen? = Tu peux répéter ça? Ik vind het woord niet. = Je ne trouve pas le mot. Wacht even. = Attends. Ik denk na. = Je réfléchis. Dat is een ding voor/om te… = C’est een truc pour… C’est comme…. = Net zoals….

24 Opdracht 1: Je voudrais….
Je ziet kledingstukken met prijzen. Je hebt een budget van 150 euro. Kies zoveel mogelijk kledingstukken die je zou willen kopen binnen je budget. Bedenk hoe het kledingstuk in het Frans heet en welke kleur het heeft.

25 €25 € 20 €60 € 40 €25 €20 €50 €40 €15 €40 €30

26 Opdracht 1: Je voudrais…
Leerling 1 vraagt welke kledingstukken Leerling 2 zou willen. Leerling 2 antwoordt: - kledingstuk + kleur - prijs Leerling 2 zegt waarom: - Leuk, mooi, sportief, chique, cool, etc. - Te duur / niet duur Wisselen.

27 Opdracht 2: Mode des stars
Leerling 1 pakt een celebritie-kaart. Leerling 2 heeft een magazijnlijst. Neem het gesprek op met je telefoon. Leerling 1 probeert zo veel mogelijk kledingstukken die op het plaatje staan in de juiste maat en binnen het budget te bestellen. Leerling 1 en Leerling 2 beantwoorden elkaars vragen. Leerling 1 vult het bestelformulier in Leerling 3 observeert. Wissel van rol.

28 Evalueren Evalueer: Heb je je leerdoel behaald?
Vul het vragenlijstje in.

29 Gespreksvaardigheid 3VZ2
Les 4

30 Kies een leerdoel voor deze les en noteer deze in je boekje
Ik kan een persoon beschrijven Ik kan de communicatie op gang houden Ik kan mijn persoonlijke voorkeur over iets uitspreken, bijvoorbeeld over bekende personen

31 Welke zinnen en woorden heb je nodig?

32 Il/elle est........ (huidskleur)?
Il/elle a les cheveux......? Il/elle a les yeux ? Il/elle est (huidskleur)? Il/elle est ....(groot/klein/dik/dun/gemiddeld) Il /elle est (mooi/lelijk etc.) Quel est sa profession? C'est...(naam)? Oui, Il/elle a les cheveux...... Non, il/elle n'a pas les cheveux...... Oui, Il/elle a les yeux Non, il n'a pas les yeux...... Oui, il/elle est Non, il/elle n'est pas Oui, il/elle est Non, il/elle n'est pas..... Il/elle est..... Oui, c'est..... Non, ce n'est pas......

33 Hulpzinnen Ik begrijp het niet = Je ne comprends pas. Kun je dat herhalen? = Tu peux répéter ça? Ik vind het woord niet. = Je ne trouve pas le mot. Wacht even. = Attends. Ik denk na. = Je réfléchis.

34 Opdracht 1: Décrire une personne
Je hebt kaartjes met verschillende woordcategorieën. Op het bord zie je een verzameling woorden. Kies in tweetallen de woorden uit die je denkt nodig te hebben voor het omschrijven van een persoon. Schrijf deze woorden op de achterkant van de categoriekaartjes.

35 frisés roux foncé chapeau raids grand blanc vert long joli beau moyen bleu brun cool méchant barbe belle moustache gris arrogant gros maigre Blond noir lunettes court gentil timide sérieux extravagant

36 Opdracht 2: Qui suis-je? Iedere leerling heeft een verschillende plaatjes van bekende personen Jullie hebben een stapeltje kaartjes met woorden. Leerling 1 neemt kiest een persoon. Neem het gesprek op. Zet ook de timer van je telefoon op een 1,5 minuut en start deze. Leerling 2 stelt Leerling 1 vragen om erachter te komen welke persoon Leerling 1 in gedachte heeft. Hiervoor gebruik je de zinnen uit je lesboek en de woorden van de kaartjes. Leerling 3 observeert. Wissel van rol. Probeer met z'n drieën zoveel mogelijk personen binnen de tijd te raden.

37 Evalueren Evalueer: Heb je je leerdoel behaalt?
Vul het vragenlijstje in.


Download ppt "Gespreksvaardigheid 3VZ2"

Verwante presentaties


Ads door Google