De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Anatomie = Bouw van het lichaam …….. ………. ………

Verwante presentaties


Presentatie over: "Anatomie = Bouw van het lichaam …….. ………. ………"— Transcript van de presentatie:

1 Anatomie = Bouw van het lichaam …….. ………. ………
FYSIOLOGIE bv kwijlende hond boxer pup vs oude grote hond PATHOLOGIE

2 HUID IN BEWEGING Hst 1. Cellen en weefsels Hst 2. Spieren en skelet
Hst 3. Huid Oefenvragen op het einde van elk hoofdstuk (huiswerk): worden les erna klassikaal besproken Nog meer oefenvragen staan online Toets op het einde van elke hoofdstuk/6 weken

3 HUID IN BEWEGING Hst. 1 Cellen en weefsels (blz. 9 t/m 23)

4 BASISBEGRIPPEN Organisme bv hond Orgaanstelsel bv spijsverteringsstelsel Orgaan bv darm Weefsel bv spierweefsel Cel bv spiercel Tussencelstof

5

6 Cellen, weefsels en organen

7 Hoe is dit leven ontstaan?

8 Het ontstaan van het Leven
Evolutietheorie van Darwin Scheppingsverhaal Adam en Eva

9 Argumenten voor de evolutie theorie: Homologe embryonale ontwikkeling
Homologe organen Rudimentaire organen bv staartbeetje Vraag: hebben honden nog een duim? Fig. 1.2 Homologe organen

10 Verschillende cellen

11 Waaruit bestaat een dierlijke cel?

12 Onderdelen van de cel Celmembraan Celkern met chromosomen
Celkernmembraan Cytoplasma Celorganellen: Mitochondriën levert energie (ATP) Endoplasmatisch reticulum Golgi apparaat Lysosomen Endosomen RER met ribosomen GER

13 De celmembraan sluit de cel niet hermetisch af maar maakt transport in en uit de cel mogelijk.
De celmembraan bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden met daar tussen in eiwit moleculen. Cellen die niet met andere cellen kunnen communiceren gaan uiteindelijk dood.

14 De celmembraan Is opgebouwd uit: - 2 fosfolipide lagen - eiwitten

15 Schematische weergave van een transport eiwit in een celmembraan

16 Celmembraan Diffusie = Sommige stoffen kunnen ongehinderd de celmembraan passeren O2, CO2 en H2O Andere stoffen komen alleen binnen als de cel dit wil  de cel is semi-permeabel

17 Tussencelstof Ligt tussen en om de cellen
Functies: voedt cellen, neemt afvalstoffen op, houdt cellen in verband (als cement voor bakstenen) Samenstelling varieert naargelang het weefsel Samenstelling is aan verandering onderhevig bv pup met diarree Samenstelling: hard voor been, zoals water voor bloed. Pup met diarree: water onttrokken uit tussencelstof  osmotische waarde stijgt  risico uitdrogen cel als geen infuus

18 Werking van het Endoplasmatisch Reticulum i.c.m. het Golgi apparaat.
Golgi stapelt de stofjes uit het ER op en stuurt ze hierna naar de juiste bestemmings (postkantoortje)

19 Het verschil tussen Endosomen lysosomen Centrosomen

20 Endosomen: vervoeren van stoffen in de cel.
Lysosomen: breekt grote moleculen af

21 Centrosomen: spelen een rol bij de celdeling

22 Communicatie tussen cellen
Aanraking van EW op de celmembraan van 2 cellen bv bacterie die aan witte bloedcel wordt gepresenteerd Signaalstoffen bv neurotransmitters Zenuwcellen  neutrotransmitters  spiercel

23 Signaalstoffen: communicatie tussen cellen
Vb. – prostaglandines (oa invloed op voortplanting, VD/VC, nieren, ontstekingsreacties, koorts) - thromboxanen (bloedstolling + VC) - leukotrienen (afweer) - neurotansmitters - hormonen bv insuline Pg’s worden in bijna alle weefsels gemaakt, thromboxanen komen vrij uit beschadigde cellen, leukotrienen w dr wbc afgegeven, hormomen w op 1 plaats in het lichaam geproduceerd en van daaruit verspreid over het hele lichaam

24 Zenuwcellen communiceren mbv neurotransmitters
De ruimte tussen twee zenuwcellen noemen we de synaptische spleet.

25 Celreceptoren Voor grotere stofjes bv signaalstofjes die de cellen niet binnen kunnen komen via (diffusie/endosoom/transporteiwit) Ontbelbaar aantal per cel Ieder signaalstofje heeft een specifieke receptor Verandert van vorm bij binding / laat deel receptor los  activatie van andere EW  cascade

26 Remming Als een cel geactiveerd kan worden moet hij ook geremd kunnen worden bv spiercel Signaalstof laat receptor los  receptor in oude vorm Neurotransmitters worden afgebroken  kunnen niet meer binden aan receptor Bv Dichloorvos vlo verkrampt en sterft Anders blijft spiercel voortdurend samengetrokken. Dichloorvos verhindert dat neurotransmitters worden afgebroken dus spieren vlo blijven aangespannen

27 Algemene celfuncties Opname van stoffen
Productie van stoffen voor zichzelf of anderen Communicatie met andere cellen Zichzelf delen alles om in leven te kunnen blijven

28 Verschil tussen mitose en meiose

29 DNA: hoe zat het ook al weer?
Het dna bevindt zich in de celkern van elke cel Chromosomen bestaan uit heel strak opgewikkeld dna Chromosomen komen in paren voor uitz. eicel en zaadzel! Iedere lichaamscel is 2n, waarbij 1n het enkele aantal chromosomen is 2n n Mens 46 23 Hond 78 39 Kat 38 19

30 LET OP pagina 21 onderaan: 2n = 78!
Dit staat er een beetje verwarrend.

31 DNA: hoe zat het ook al weer?
Een gen is een klein stukje dna op een chromosoom Elk gen staat in voor 1 eigenschap bv vachtkleur, lengte van de vacht, kleur van de ogen

32 MITOSE: celdeling van normale lichaamscellen
Bevruchting  Embryo  Foetus  Jong  Volwassene

33 Hond: 78 chromosomen (2n)  156 chromosomen (4n)
Celdeling: mitose DNA replicatie  verdwijnen celkern  scheiden chromatiden (2N  4N) Originele cel (2n) heeft 1 wit en 1 rood chromosomenpaar Hond: 78 chromosomen (2n)  156 chromosomen (4n)

34 Celdeling: mitose Trekdraden naar polen  indikken kernmembraan
Van elk chromosoom worden 2 exemplaren naar boven getrokken en 2 naar beneden  iedere helft van de cel heeft een complete set chromosomen

35 Celdeling: mitose 4N (N = 23) chromosomen = 92 chromosomen
2 x 46 chromosomen Een lichaamscel verdubbelt voordat de mitose begint haar chromosomen, daarna worden de chromosomen gesplitst en ontstaan twee dochtercellen met elk 46 chromosomen.

36 Meiose: celdeling in testikels en ovaria
X 46 chromosomen 2 x 46 chromosomen 4 x 23 chromosomen (2N) (2 x 2N) (4 x N) =reductiedeling Een cel in de ovaria of testikels verdubbelt voordat de meiose begint haar chromosomen, daarna worden de chromosomen gesplitst en ontstaan twee dochtercellen met elk 46 chromosomen. Deze delen opnieuw waarna 4 geslachtscellen ontstaan met elk 23 chromosomen.

37 Mitose en meiose

38 MUTATIES Door fouten tijdens de delingen  verandering in DNA
Grote invloed van (RX)-stralen/ chemicaliën/ medicatie Kunnen negatief of positief zijn voor een dier bv schutkleur  witte vacht resp. achterpoten van zeehonden

39 mutatie

40 Maak nu de vragen t/m 39

41 WEEFSELS Cellen verschillen in bouw en functie, tussencelstof verschilt in samenstelling en hoeveelheid

42

43 Kubisch epitheel Cilindrisch epitheel
Dekweefsel (epitheel) bedekking van het lichaamsoppervlak (de huid) en in sommige organen. Cellen liggen dicht tegen elkaar aan, weinig tussencelstof. Kubisch epitheel Cilindrisch epitheel 1 of meerdere lagen; huid, darmen, binnenkant mond (slijmvlies), blaas; klieren oa speekselklieren Darm epitheel Talgklier epitheel

44 Collageen bindweefsel (oa spieren)
Bindweefsel : ovale cellen liggen verder uit elkaar. Veel tussencelstof met erin vezels om alles bij elkaar te houden. Collageen bindweefsel (oa spieren) Elastisch bindweefsel (slagaders, onderhuid) Collageen: heel dik en sterk; reticuline: veel dunner Reticulair bindweefsel (vetweefcel)

45

46 Kraakbeen  stevigheid Ronde cellen
Tussencelstof = dicht op elkaar liggende collageenvezels Geen bldvtn in kraakbeen Kraakbeen: gewrichten, laatste staartwervels, puntje neus, oren (oren kunnen zo rechtop gaan staan bv duitse herder), skelet van foetus kniegewricht

47 Vlies dat kraakbeen omgeeft Vormt nieuw kraakbeen
Pericondrium: Vlies dat kraakbeen omgeeft Vormt nieuw kraakbeen Groei gaat heel langzaam Scheurtjes herstellen langzaam/niet

48 Botweefsel Nog steviger
Osteocyten, osteoblasten, osteoclasten, collageenvezels, kalkafzettingen, vloeistof Periost Botweefsel is zeer actief  snel herstel na breuk; periost bevat osteoblasten en bevat veel bloedvaten en zenuwen (stoten scheenbeen)

49

50 Bloed, bloedvormende organen, beenmerg
Trombocyten RBC: geen kern bij zoogdieren; tussencelstof = vnl water met daarin opgeloste stoffen als ew, vet, ionen, suiker; bloedplasma is isotoon, pH iets groter dan 7. Erytrocyten Leukocyten Veel tussencelstof = bloedplasma

51 Vorming bloedcellen = hematopoëse In rode beenmerg, thymus, lymfeknopen Vanuit stamcellen Via aantal stadia bv reticulocyt = jonge rbc

52

53 Slagaders Haarvaatjes Aders Poortadersysteem
Poortadersysteem = ader + haarvaatjes als zij niet rechtstreeks naar het hart gaan maar eerst naar ander orgaan bv lever

54 Gladde spoelvormige cellen, in lengterichting van spier naast elkaar
Spierweefsel Gladde spoelvormige cellen, in lengterichting van spier naast elkaar 1 Kern per cel Cellen worden kleiner bij samentrekken spier (EW actine en myosine) In holle organen + bldvtn + bronchiën Werkt traag maar wel lange tijd Onwillekeurig Grijzig van kleur Glad: lange spoelvormige cellen met elk 1 kern, in lengterichting van spier naast elkaar

55 Werkt snel, maar ook snel vermoeid In skelet- en huidspieren
Grotere cellen met meerdere kernen, in lengterichting van spier naast elkaar Samentrekken gebeurd ook door EW actine en myosine, maar zij zijn zo gerangschikt  dwarse strepen Werkt snel, maar ook snel vermoeid In skelet- en huidspieren Eigen voorraad glycogeen  glucose voor snelle actie Zuurstof gebonden aan myoglobine (cfr hemoglobine)  rode kleur van deze spieren Willekeurig Glucose + O2  CO2 + H2O En als de zuurstof op is??? Myoglobine = roodgekleurd EW dat een atoom ijzer bevat waar O2 kan binden; verbranden van glucose = aerobe verbranding.

56 Anaërobe verbranding: Glucose wordt omgezet in melkzuur (geeft minder energie) opgestapeld in spieren bloed verwerkt in lever vermoeidheid en spierpijn als teveel opstapeling (heftige inspanning)

57 Dwarse streping maar onwillekeurig!
Cellen liggen in lane ketens aan elkaar vast gegroeid; keten lopen kriskras door elkaar lopen  hele snelle prikkeloverdracht Myoglobine  rode kleur = myocard

58 Hartslag quiz Hartslag (slagen/minuut) Diersoort 44 500 85 12 180 kat
muis mens paard Blauwe vinvis

59 Tussendoortje Waar meet je de hartslag van: Mens Hond Paard

60 Zenuwcellen = neuronen
Dendriet Cellichaam Axon Synaps Schwann cel met myeline Insnoeringen van Ranvier Prikkel komt van andere neuron of van zintuig. Zenuwcel heeft cellichaam met celkern en 2 soorten uitlopers; synaps = plaats waar 2 zenuwcellen elkaar bijna raken; myeline  goede prikkelgeleiding; Insnoering van Ranvier: alleen hier ligt celmembraan bloot en liggen er ionkanalen. Overdracht van signaal naar andere neuron, spiercel of kliercel: neurotransmitter

61 We zijn er bijna…..nog een aantal begrippen

62 Diffusie: verplaatsing van een stof van een hoge naar een lage concentratie
Bv water met bouillon blokje

63 Diffusie Water en glucose moleculen kunnen door het permeabel mebraan heen bewegen, links en rechts zal de concentratie glucose na verloop van tijd gelijk zijn. Diffusie kost geen energie = passief transport

64 Osmose: diffusie van water door semi-permeabel membraan naar de kant met de hoogste osmotische waarde Opgeloste stoffen (bv Na en Cl) verhogen de osmotische waarde. Het celmembraan is een voorbeeld van een semi-permeabele wand, hier kunnen geen opgeloste stoffen doorheen. De osmotische waardes zullen aan beide kanten gelijk worden. Dit tranport kost geen energie = passief

65 Osmotische waarde ! INFUUS ! Hypertoon Isotoon Hypotoon


Download ppt "Anatomie = Bouw van het lichaam …….. ………. ………"

Verwante presentaties


Ads door Google