Download de presentatie
GepubliceerdFranciscus Hermans Laatst gewijzigd meer dan 7 jaar geleden
1
TRANSPORT VO-CONTENT Leren voor SO1: Dia 2 t/m 14
Leren voor TOETS: Dia 2 t/m 18 Dia 19 t/m 26 = verrijkingsstof VO-CONTENT
2
Bloedplaatje
3
De 4 bestanddelen van bloed zijn: 1 = witte bloedcel 2 = bloedplasma
55 % 45 % = bloed zonder cellen 5 – 6 liter De 4 bestanddelen van bloed zijn: 1 = witte bloedcel 2 = bloedplasma 3 = bloedplaatjes 4 = rode bloedcel bestaat uit: - (vooral) water - (plasma)-eiwitten - opgeloste stoffen vervoert: - zuurstof - voedingsstoffen - koolstofdioxide - afvalstoffen
4
Rode bloedcellen Rode bloedcellen:
Geen celkern Bevat hemoglobine (=eiwit) Functie: vervoer van zuurstof en koolstofdioxide. per mm3 (44%) wordt gemaakt in het beenmerg. Bloedarmoede = bloed bevat te weinig rode bloedcellen (meestal door te weinig ijzer in je voedsel) Je voelt je zwak en moe.
5
witte bloedcellen (=Macrofagen) Celkern geen vaste vorm
functie: afweer tegen ziekteverwekkers 7.000 permm3 (0.5 %) Wordt gemaakt in het beenmerg. ETTER OF PUS: dode witte bloedcellen en dode ziekteverwekkers
6
bloedplaatjes geen celkern functie: bloedstolling
per mm3 (minder dan 0.5%) worden gemaakt in het beenmerg Hoe ontstaat een korstje? Bloedplaatjes en plasma zorgen ervoor dat fibrinogeen verandert in fibrinedraden. Rode bloedcellen blijven hierin hangen.
7
Wat weet je al? koolstofdioxide lucht zuurstof glucose
Verteringsproducten VERBRANDING IN DE SPIER: zuurstof + glucose koolstofdioxide + water + energie
8
Het hart Functie: bloed rond pompen. slagader SLAGADERS: pompen bloed
vanuit het hart naar de rest van je lichaam.
9
Kransslagaders: aftakking van de aorta
brengt zuurstof en voedingsstoffen naar de hartspier Kransaders: halen koolstofdioxide en afvalstoffen weg uit de hartspier.
10
long hart aorta holle ader cellen = zuurstofrijk = zuurstofarm R L L R R L
11
Dubbele bloedsomloop:
per omloop 2 x door het hart. Kleine bloedsomloop: Zuurstof opnemen in het bloed en koolstofdioxide afgeven aan de lucht Grote bloedsomloop: Zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed
12
Boezems: weinig gespierde wand
Kamers: gespierde wand Linkerkamer: ZEER gespierde wand
13
KLEPPEN: Slagaders: alleen bij het hart (halvemaanvormige kleppen) Aders: overal De kleppen voorkomen dat het bloed terugstroomt
14
Slagader = zuurstofrijk
Ader = zuurstofarm longslagader = zuurstofarm BEHALVE BIJ DE KLEINE BLOEDSOMLOOP longader = zuurstofrijk
15
haarvaten bovenste holle ader Onderste holle ader nierader NAMEN VAN DE BLOEDVATEN: Leverslagader LEVER leverader Nierslagader NIER nierader Armslagader ARM armader halsslagader linkerkamer aorta nierslagader
16
SLAGADERS - ADERS – HAARVATEN
zuurstofrijk zuurstofarm wand = 1 cellaag dik weg toe hoge druk lage druk diep in het ondiep in het lichaam lichaam bloedplasma dat buiten de haarvaten is noem je weefselvocht
17
aorta linkerkamer leverslagader darmslagader holle ader rechterkamer poortader POORTADER: - zuurstofarm bloed - dunne darm lever - bevat na een maaltijd veel voedingsstoffen. lever kan deze tijdelijk opslaan.
18
UITSCHEIDING: Functie van de nieren: afvalstoffen, overtollig water, overtollige zouten en schadelijke stoffen uit het bloed verwijderen. Urineleiders: vervoeren urine van nieren naar de blaas Urineblaas: tijdelijke opslag van urine Urinebuis: voert urine af uit het lichaam
19
Hartinfarct / hartstilstand Bypass operatie Dotteren Weinig vet
HART- EN VAATZIEKTEN Hartinfarct / hartstilstand = vernauwing van een kransslagader Bypass operatie Dotteren Weinig vet Weinig zout
20
slagaderverkalking Nicotine vernauwt je bloedvaten Er zit een
bloedprop (stolsel) in een bloedvat.
21
Afweersysteem INFECTIEZIEKTEN:
worden veroorzaakt door bacteriën en schimmels of door virussen. Komen het lichaam binnen via: - de luchtwegen - besmet voedsel - bloed - seksueel contact Je bent dan besmet. Incubatietijd = de tijd dat je je nog niet ziek voelt maar .... het virus of de bacteriën tasten dan al wel je lichaam aan.
22
BACTERIE VIRUS 1 complete cel genetisch materiaal en een eiwitmantel. (geen levend organisme!) Vermenigvuldigd door deling laat zich namaken door lichaamscel (kan zich niet zelf voortplanten / heeft gastheer nodig) Te bestrijden door het lichaam zelf Te bestrijden door witte bloedcellen. (witte bloedcellen) of door antibiotica. Cholera hiv Legionella koortslip Salmonellavergiftiging verkoudheid Tyfus waterpokken
23
Afweersysteem (=immuunsysteem):
Afweersysteem (=immuunsysteem): je lichaam gaat de ziekteverwekkers proberen te doden. Symptomen = kenmerken, klachten en ongemakken veroorzaakt door een ziekte. Diagnose = oordeel van de arts aan de hand van de symptomen.
24
Antigeen = eiwit aan de buitenkant van een cel
Ook ziekteverwekkers hebben antigenen. Je immuunsysteem herkent deze lichaamsvreemde antigenen. De witte bloedcellen (fagocyten) vallen de ziekteverwekkers aan en eten ze op. (= aspecifieke afweersysteem) Andere cellen van je immuunsysteem vallen vervolgens de antigenen aan met antistoffen. (= specifieke afweersysteem) Deze antistoffen omsingelen de ziekteverwekker en maken deze onschadelijk.
25
Inenting = je krijgt met een naald een stof in je bloedbaan gespoten.
Actieve immunisatie = inenting met antigenen. Je afweersysteem wordt aan het werk gezet. Passieve immunisatie = inenting met antistoffen. Je afweersysteem hoeft niets te doen. Antibiotica: werkt alleen bij bacteriën.
26
BLOEDTRANSFUSIE DONOR = iemand die bloed geeft. ACCEPTOR = iemand die bloed ontvangt.
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.