Het werkwoord ontleed(t) Maak van de plaatjes zinnen zonder voorzetsel.
Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed
Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed
Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed
Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed
Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed
Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed
Wie doet hier iets? Een zin heeft een onderwerp nodig, iemand die wat doet: degene die handelt. (kan ook een voorwerp zijn) Het werkwoordelijk gezegde (alle werkwoorden die bij elkaar horen) beschrijft wat er gedaan wordt: de handeling Het werkwoord ontleed
Waarmee? Het werkwoord ontleed
Waarmee? Het werkwoord ontleed
Waarmee / Met wie? Het werkwoord ontleed
Waarmee / Met wie? Het werkwoord ontleed
Waarmee / Met wie? Het werkwoord ontleed
Waarmee / Met wie? Een lijdend voorwerp ondergaat de handeling van het onderwerp; het onderwerp doet iets met het lijdend voorwerp. ANDERS GEZEGD: Het lijdend voorwerp wordt gedingest door het onderwerp. (En dingesen is dan de handeling: het werkwoordelijk gezegde) Het werkwoord ontleed
En wie is de gelukkige? Het werkwoord ontleed
En wie is de gelukkige? Het werkwoord ontleed
En wie is de ‘gelukkige’? Het werkwoord ontleed
En wie is de gelukkige? Het werkwoord ontleed
En wie is de ‘gelukkige’? Gebruik: afpakken Het werkwoord ontleed
En wie is de ‘gelukkige’? In een zin met een meewerkend voorwerp gaat het lijdend voorwerp van de een naar de ander. Meestal is het meewerkend voorwerp de ontvanger. Maar als het werkwoordelijk gezegde het omgekeerde is van geven, dan gaat het lijdend voorwerp van meewerkend voorwerp naar het onderwerp. Onderwerp Meewerkend voorwerp ← Lijdend voorwerp → Het werkwoord ontleed
Het werkwoord bepaalt Een zin zonder voorzetsels wordt georganiseerd door het werkwoord. Het werkwoord / werkwoordelijk gezegde (de handeling) combineert betekenissen en deelt de functies uit: Onderwerp Handelt Lijdend voorwerp Ondergaat de handeling Meewerkend voorwerp Ontvangt (of verliest) het lijdend voorwerp Het werkwoord ontleed