Practicum 1: Stengels en wortels
Dwarsdoorsnede stengel Geranium Opperhuid/Epidermis 20-30 vaatbundels in cirkel Rode cirkel is sklerenchym = vezels voor stevigheid Ook in katoen, jute, bamboe, hennep en vlas Dwarsdoorsnede stengel Geranium
PH = bastvaten XY = houtvaten K = cambium (deellaagje)
Dwarsdoorsnede stengel Zonnebloem
Dwarsdoorsnede stengel Zonnebloem Sklerenchym (vezels) niet als ring maar bij vaatbundel (phloem fibers) Cambium goed te zien = ring
Cambium
Practicum 2: Huidmondjes en bladeren
Blad van een beuk
Blad van een beuk Ring van sklerenchym zichtbaar rond nerf Zon: dik en klein blad / dik pallisadeparenchym voor fotosynthese / dikkere epidermis tegen uitdroging / meer huidmondjes (onderkant) Schaduw: grrot / dun blad
Oleander
Dwarsdoorsnede door het blad van de oleander: 1 cuticula, 2 boven epidermis, 3 palissade parenchym, 4 spons parenchym, 5 luchtholtes in spons parenchym, 6 vaatbundeltjes, 7 onderepidermis, 8 holte, 9 haren, 10 huidmondjes Planten met xeromorfe bladeren zijn aangepast aan een droge atmosfeer, de bladeren zijn zo gestructureerd dat ze het waterverlies zoveel mogelijk beperken.Deze kenmerken zijn deels onafhankelijk van de beschikbaarheid van wateren berusten vooral op de lage luchtvochtigheid. Xeromorfe kenmerken zijn: een dikke cuticula, een meerlagige epidermis en weinig huidmondjes, die zich alleen aan de onderzijde van het blad bevinden. De huidmondjes zijn vaak verzonken en worden dan cryptomeer genoemd. Vaak zijn er additionele voorzieningen om het waterverlies tegen te gaan, bijvoorbeeld door beharing. In een aantal gevallen gaan ook andere cellen dan de sluitcellen, meestal de buurcellen, deelnemen aan het openen en sluiten van de huidmondjes. Soms ontstaat daarbij een soort "dubbele deur" systeem.
3 steunweefsel (sclerenchym) 4 chlorenchym (bladmoes) 5 vaatbundel Het preparaat is gemaakt van een versgeplukte naald zodat de groene kleur (chlorofyl) van het bladmoes nog zichtbaar is. De naalden (soort blad) van de gymnospermen(naaktzadigen) zoals de den vertonen sterke aanpassingen aan leefomstandigheden in een droge omgeving. Ze hebben een relatief dunne maar zeer stevige epidermis (opperhuid) met dikke wanden. De huidmondjes liggen aan de vlakke zijde van de naalden en zijn licht verzonken. Door de compacte vorm van de naald is het verdampingsoppervlak gereduceerd. Daarmee is ook de afstand waarover gaswisseling plaatstvindt klein en kan het blad volstaan met kleine holtes tussen de cellen van het bladmoes (chlorenchym) voor de fotosynthese. In de naalden liggen grote harskanalen.hars dient als afweer tegen vraat. Van de twee vaatbundels is er een zichtbaar. Bij de vaatbundels ligt steunweefsel (sclerenchym = sklerenchym). Het centrale gedeelte van het blad rondom de vaatbundels heeft geen chlorofyl en is dus niet groen gekleurd; het is opgevuld met parenchymcellen met grote stippels. Dit weefsel heet transfusie weefsel en is betrokken bij het transport van water van de vaatbundel (xyleem) naar het bladmoes. 1 epidermis 2 harskanaal 3 steunweefsel (sclerenchym) 4 chlorenchym (bladmoes) 5 vaatbundel 6 transfusieweefsel Naald (blad) van een den