5 Minuten lesen.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Welke woorden krijgen een naamval?
Advertisements

Grammatica Passwort Deutsch Klas 4
Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
Herhaling van hoofdstuk
Werkwoordspelling – persoonsvorm, onderwerp, t. t
Zinsontleden Gemaakt door: B & G.
Naamvallen De Theorie Klas 2 – 3 - 4
Basisschool de Wester 9 mei 2014.
STAPPENPLAN GRAMMATICUS.
Zinsdelen zijn net puzzelstukken!
Stappenplan ontleden Enkelvoudige zinnen.
Grammatica Passwort Deutsch Klas 4
Grammatica Nederlands
HERHALING ZINSLEER.
Der, die, das Artikel.
bijvoeglijk naamwoord gecombineerd met trappen van vergelijking
Fehler und Heimtücken Kapitel 2 Aufgabe 44
In mit durch von zu zwischen aus bei an seit neben für unter.
Familie: cool! Montag 1. Dezember.
Familie: cool! 12. Februar 2014.
Wat gaan we doen vandaag?
Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 2 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
H. Lukens.  Les 2 van Projekt: ich bin…  Vragende voornaamwoorden (Interrogativpronomen)  “Spiel”  Üben.
Je gaat de dialoog voorstellen oefenen. Per dia zie je steeds twee zinnen. De ene zin is voor Peter, de andere voor Heiner. Door op het luidsprekertje.
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Persoonlijk voornaamwoord
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
De betrekkelijk voornaamwoorden
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets 14 Dec H3c.
Vaste voorzetsels en keuzevoorzetsels
Voorzetsels, met altijd de 4e naamval 131TB
Zwei Weisen, worauf man sich die ,Null-Gruppen’ merken kann
Stof voor Proefwerk Trabitour C – Kapitel 9 Je moet kennen en kunnen: Woordjes AB Zinnen TB Bezittelijke voornaamwoorden - TB 48 Werkwoorden.
Wat te leren voor de Grammatica toets Kap2 Duits:.
Duits Klassen 2 alle gramm info boek A. einundzwanzig hunderteins ! dreißig ! vierzig fünfzig sechzig ! siebzig ! achtzig neunzig hundert tausend 109.
WERKWOORDELIJK GEZEGDE
Ein informeller Brief Gute Tipps. Formuleringen Hoe gaat het met je? = Wie geht es (geht’s) dir? Ik heb het druk = Ich habe viel zu tun. in de vakantie.
Lijdend Voorwerp Juni 2014.
De lidwoorden Kleine woorden met grote gevolgen!! Welke ken je? (ne en fa du)
Grammatica zinsdelen H1 t/m H6
Welke woorden horen bij deze groep en hoe werkt het?
Meewerkend voorwerp 3VWO
Duits -1 Grammatica.
Grammatik C + I Redemittel D + J
PERIODE 3: KAPITEL 3 Grammatik C + J Redemittel D + J.
PERIODE 4: KAPITEL 4 + 5C + 6C Grammatik 4: C +I Grammatik 5: C Grammatik 6: C Redemittel D + J.
Hoofdstuk 5 Grammatica zinsdelen Meewerkend voorwerp.
Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
Die deutsche Satzbau Welche Reihenfolge, in Beziehung auf die Verben, muss man beachten, wenn man einen deutschen Satz schreibt?
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets
Schulprüfung Schreibfertigkeit
Verschil: redekundig en taalkundig ontleden
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets
Wedekerend ww en vnw Wederkerig vnw
bijvoeglijk naamwoord gecombineerd met trappen van vergelijking
De betrekkelijk voornaamwoorden
Het bezittelijk voornaamwoord
Naamvallen en het onbepaald lidwoord
Het persoonlijk voornaamwoord
Klassen 2 alle gramm info boek A
Grammatica zinsdelen Redekundig ontleden.
Zwei Weisen, worauf man sich die ,Null-Gruppen’ merken kann
Grammatica (redekundig)
Hoe ontstaan naamvallen?
Hoe ontleed je een zin in zeven stappen?
Het gezegde (vraagzin van maken, pv komt vooraan)
Hoe ontstaan naamvallen?
Transcript van de presentatie:

5 Minuten lesen

Das Thema des Kapitels ist immer noch ….………….. Essen! ____ _________ der Apfel die Orange die Erdbeeren ____ _________ ____ _____ das Ei ____ _________     mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud (dit was herhaling en gaan we de rest van de les nodig hebben)

Want we gaan deze losse woorden in zinnen gebruiken.

Apfel = een _____________ woord Der Apfel ist grün. = de appel is groen. Ich esse den Apfel. = Ik eet de appel Apfel = een _____________ woord mnl/vrl/onz/mv

Apfel = een _____________ woord Der Apfel ist grün. = de appel is groen. Ich esse den Apfel. = Ik eet de appel Apfel = een _____________ woord mannelijk Blijkbaar is bij mannelijke woorden: soms der de = soms den

Maar wanneer gebruik je nou wat? Om dat te ontdekken, gaan we een paar zinnen ontleden. Misschien vinden we dan een bepaalde regelmaat…

Een Nederlandse zin ontleden Om even in te komen: Een Nederlandse zin ontleden 1. De moeder koopt de appel. onderwerp pv lv ww gez. Stappenplan voor het ontleden van een zin: 1: bepaal de persoonsvorm (zin vragend maken) 2: bepaal het werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin) 3: bepaal het onderwerp (wie/wat + ww gez.?) 4: bepaal het lijdend voorwerp (wie/wat + ww gez. + o?)

Nu dan drie Duitse zinnen ontleden! Bij _____________ woorden: 1. Der Vater trinkt den Apfelsaft. onderwerp pv lv DUS: Bij _____________ woorden: de: ________________  der ________________  den ww gez. mannelijke 2. Isst der Sohn den Apfel? pv onderwerp lv ww gez. onderwerp (in zin) lijdend voorw. (in zin) 3. Der Bruder nimmt den Salat. onderwerp pv lv ww gez.

! ! 2 Duitse zinnen ontleden! 1. Die Mutter kauft die Orange. DUS: Bij _____________ woorden: de/het: ______________  ____ onderwerp pv lv vrouwelijke ww gez. onderwerp die 2. Hier ist die Gabel. lijdend voorw. die pv onderwerp ! ! ww gez. Bij vrouwelijk woorden maakt het dus niks uit!

! ! Een paar Duitse zinnen ontleden! 1. Das Frühstück schmeckt gut. DUS: Bij _____________ woorden: de/het ______________  ____ onderwerp pv onzijdige ww gez. das onderwerp 2. Mag das Mädchen das Brötchen? lijdend voorw. das pv onderwerp lv ! ! ww gez. Bij onzijdige woorden maakt het dus niks uit!

Een paar Duitse zinnen ontleden! Bij meervoud maakt het dus niks uit! 1. Die Kinder haben die Erdbeeren gegessen. onderwerp pv lv ww gez. ww gez. DUS: Bij _____________ : de/het ______________  ____ ! ! meervoud Bij meervoud maakt het dus niks uit! die onderwerp lijdend voorw. die

Als je dit nou in een overzichtelijk schema zou zetten: mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud  onderwerp der die das die den die das lijdend voorwerp die Hoezo is nou alleen “mannelijk – lijdend voorwerp” gekleurd? Alleen die is anders!  alleen daar moet je ontleden Tip: “Mannen doen ook áltijd moeilijk!” ;-) das das Ei: Ich finde _____ Ei lecker. (het ei) den der Freund: Ich besuche _____ Freund. (de vriend) o pv lv

Wo finden wir die Aufgaben? Die anderen Aufgaben! Wo finden wir die Aufgaben? Ga naar: www.rhollmann.nl  Kapitel 5  grammatica L download het worddocument: “grammatica L”

vrouwelijk -- die

Mach jetzt Aufgabe 1  3 Minuten! 1) der Salat Ist d____ Salat lecker? 2) die Frau Ich suche d___ Frau. 3) der Käse Ich kaufe d___ Käse im Supermarkt. 4) das Huhn Ich nehme d___ Huhn. 5) die Erdbeeren D___ Erdbeeren mag ich nicht. 6) der Apfel Mein Vater isst d___ Apfel. 7) der Mann D___ Mann kauft einen Kaffee. 8) die Kinder D___ Kinder bereiten das Essen vor. 9) das Frühstück Ich bereite d___ Frühstück vor. er ie ! en as ie ! en ! er ie as

Maar wat nou als je “een” of “mijn” of “haar” moet vertalen? Een stapje verder Net hebben we heel de tijd gekeken naar “de” en “het”: Het kind eet de rijst.  Das Kind isst den Reis. Maar wat nou als je “een” of “mijn” of “haar” moet vertalen? Mijn kind eet een ei.

“een, geen, bezittelijke voornaamwoorden” jouw = ein.. kein.. dein.. mijn = zijn = haar = mein.. sein.. ihr.. onze = jullie = hun = unser.. euer.. ihr.. uw = Ihr.. mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud  onderwerp ein- eine ein- keine lijdend voorwerp einen eine ein- keine e die Gabel: Ich möchte ein___ Gabel. - der Mann/ der Löffel: Ihr____ Mann will ein____ Löffel. en o pv lv

Im Buch (S. 66)

In het werkboek In het werkboek hebben ze het niet altijd over ontleden, maar ook over “hij/hem”. Dit is een trucje, die je MAG gebruiken. Hoeft absoluut niet! Der Mann sieht den Onkel. Kan je het stukje zin verplaatsen door: De man ziet de oom. Hij ziet hem. “hij”  der “hem”  den

Wir machen Aufgabe 2, 3, 4 und 5 BEISPIEL AUFGABE 2 vrouwelijk --- e   geslacht van het woord Indien mannelijk: Kijk naar de zin  onderwerp of lv? Vul hier in: 2) die Zwiebel Saskia kauft ein__ Zwiebel. vrouwelijk --- e BEISPIEL AUFGABE 3   geslacht van het woord Indien mannelijk: Kijk naar de zin  onderwerp of lv? Vul hier in: 2) der Vater Ein____ Vater sucht das Kind. -- mannelijk onderwerp

Aantekeningen: 3) Ein Apfel BEISPIEL AUFGABE 3   Aantekeningen: 3) Ein Apfel Der Verkäufer verkauft _______________. Apfel = mnl einen Apfel einen Lv in de zin

TIPP: Nimm Textbuch Seite 66 vor dich! Was müssen wir machen? Machen: Aufgabe 2,3,4 Wie? Wie (zoals) die Beispiele (=voorbeelden) Wie lange? 10 minuten Hilfe? Ihr macht das alleine. Fertig? Aufgabe 5 und danach Aufgabe 30 im Worddokument “Kapitel 5” (das ist eine Internetübung) TIPP: Nimm Textbuch Seite 66 vor dich!

Die Antworten kontrollieren! vrl - e mnl lv en e mv - en mnl lv onz - - mnl - o mnl lv en

Die Antworten kontrollieren! mnl o - onz - - mnl lv en mnl o er onz - as onz - - ie mv - mnl lv en mnl lv en

Die Antworten kontrollieren! Aufgabe 4 deine Gabel 1) deine Gabel Ist __________________ gefallen? 2) der Kuchen Kann ich __der Kuchen kaufen? 3) ein Apfel Der Verkäufer verkauft einen Apfel. 4) ein Kaffee Ich habe ___________________ bestellt. 5) der Reis ___________ ist gelb. 6) ein Nachtisch Kann ich _________________ haben? 7) die Butter _____________ liegt im Kühlschrank (=koelkast). 8) der Salat Zahlt ihr _______________ ? 9) das Messer Der Ober bringt mir ________________. 10) der Kellner Kann ____________ bitte kommen? 11) keine Kartoffeln Mein Bruder mag ___________________. einen Kaffee der Reis einen Nachtisch Die Butter den Salat das Messer der Kellner keine Kartoffeln

Die Antworten kontrollieren! Aufgabe 5   geslacht van het woord 1) mijn vriend vriend = mannelijk Ich mag meinen Freud sehr. 2) de appel Ich esse _____ Apfel. 3) een mes Können sie mir _____ Messer bringen? 4) geen aardappels Ich mag ____ Erdbeeren. 5) de thee Ich mag ___ Tee nicht. 6) de menukaart Kann ich _____Speisekarte haben? 7) zijn vader Meistens kocht _____ Vater. mnl den ein onz keine mv mnl den vrl die - mnl - sein

Klopt deze zin? Waarom wel/niet? Einen Mann bestellt einen Ei. mannelijk  onderwerp  ein onzijdig  lijdend voorwerp  ein

Hausaufgaben Für morgen Machen: Aufgabe 30 im Worddokument Kapitel 5 Lernen: het schema