Thema 3 Voortplanting
Doelstelling 6 Je moet in een context de werking van hormoonklieren en de hormonale regeling van de voortplanting van de mens kunnen beschrijven en toelichten.
Bs.4. Hormonen In dit thema bespreken we de hormonen die te maken hebben bij de voorplanting. Sommige klieren geven hun sappen bloed Klieren : hormoonklieren sappen : hormonen (boodschapper) 2. Hormonen komen via het bloed overal in het lichaam terecht.
Bs.4. Hormonen Hormoonklieren geven hormonen af aan het bloed. Hormonen zijn chemische stoffen die processen in het lichaam regelen. Hormonen spelen een rol bij celcommunicatie. Alleen cellen die ‘gevoelig’ zijn voor een bepaald hormoon reageren op het hormoon (sleutel-slot). Geslachtshormonen: stoffen die via het bloed de werking van de voortplantingsorgaan regelen. Het mannelijk geslachtshormoon heet testosteron. Het vrouwelijke geslachtshormoon heet oestrogeen. De hypofyse geeft o.a. de hormonen FSH en LH af aan het bloed.
De centrale regelaar van de voortplanting: hypofyse De centrale regelaar van de voortplanting: hypofyse. Hypofyse: - is een hormoonklier - bevindt zich onder de hypothalamus (hersenen)
De hypofyse maakt een groot aantal hormonen, waaronder twee geslachtshormonen: - follikelstimulerend hormoon (FSH) - luteïniserend hormoon (LH) O.i.v. deze hormonen wordt de hormoonproductie van andere geslachtshormonen geregeld.
Secundaire geslachtskenmerken bij de man 1 Secundaire geslachtskenmerken bij de man 1. primaire geslachtskenmerken - penis - balzak 2. secundaire geslachtskenmerken o.i.v. het hormoon testosteron - zwaarder stem - baard - okselhaar - schaamhaar - bredere schouders
Regeling bij de man 1. In de puberteit begint de vorming van zaadcellen. O.i.v. twee hormonen vindt deze vorming plaats: - FSH stimuleert de vorming van zaadcellen - Testosteron verdere ontwikkeling van zaadcellen ---------------------------------------------------------------- 2. LH stimuleert testosteron- productie
Secundaire geslachtskenmerken bij de vrouw 1 Secundaire geslachtskenmerken bij de vrouw 1. primaire geslachtskenmerken - vagina - schaamlippen 2. secundaire geslachtskenmerken o.i.v. het hormoon oestrogeen (follikel) Hiertoe behoren o.a. oestradiol en oestron. en een andere vrouwelijke hormoonklier: het gele lichaam. (Dat orgaantje ontstaat uit de follikel na de ovulatie) Het produceert naast oestrogenen vooral progesteron.
Regeling bij de vrouw 1. ± Eén keer in vier weken is een vruchtbare vrouw ongesteld (bloedverlies). 2. menstruatiecyclus: de steeds terugkerende ongesteldheid / menstruatie. Let op: 1ste dag van de menstruatie: begin van de menstruatiecyslus. Negatieve terugkoppeling: een stof remt zijn eigen aanmaak. - In een schema wordt remming aangeven met een – en stimulering met een +
Op welk moment van de Menstruatiecyclus Hormoon Eerste 12 dagen Produceert de hypofyse: FSH en LH FSH: stimuleert de rijping van de follikels FSH en LH: stimuleren de productie van oestrogenen door de cellen van de wand van de rijpende follikels. O.i.v. de oestrogenen wordt de baarmoederslijmvlies dikker en gaat meer klieren bevatten. Van de rijpende follikels bereikt één een voorsprong, de andere sterven af. Dit stimuleert de hypofyse tot afgifte van veel LH deze hoge concentratie stimuleert de opname van vocht door de rijpende follikel, waardoor deze openbarst en een eicel vrijkomt ovulatie
Geen zwangerschap Op welk moment van de Menstruatiecyclus Hormoon Ovulatie ± 11 dagen na de ovulatie ± 14 dagen na de ovulatie Na de ovulatie stimuleert LH: 1.De vorming van het gele lichaam (latijn: corpus luteum) 2. De productie van oestrogenen en progesteron door het gele lichaam. progesteron: wordt het baarmoederslijmvlies nog dikker en gaan klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen afscheiden (kunnen als voedsel voor het embryo) remt de afgifte van FSH en LH (neg. terugkoppeling) Door gebrek aan LH sterft het gele lichaam stopt progesteronproductie. 3. Het baarmoederslijmvlies wordt niet meer in stand gehouden. Het wordt dan gedeeltelijk afgestoten menstruatie (periode van 3 tot 7 dagen)
Op welk moment van de Menstruatiecyclus Hormoon ± 14 dagen na de ovulatie ± 28 dagen / de einde van de menstruatiecyclus 1ste dag / einde menstruatiecyclus 3. Het baarmoederslijmvlies wordt niet meer in stand gehouden. Het wordt dan gedeeltelijk afgestoten menstruatie (periode van 3 tot 7 dagen) 4. Gele lichaam produceert geen progesteron meer, hierdoor wordt de afgifte van FSH en LH niet langer geremd. 5. Nieuwe follikels beginnen te rijpen en het baarmoederslijmvlies wordt weer opgebouwd
Zwangerschap
Zwangerschap Zwangerschap Hormoon Ovulatie Eicel bijft ± 12 uur in leven Zaadcel ± 3 dagen in leven HCG: Eerste weken wordt HCG door het embryo gevormd Daarna door de placenta Dus dan vergaat het gele lichaam en de placenta neemt de progesteronproductie over. Het belang van progesteron: Houdt de zwangerschap in stand: Hierdoor blijft het baarmoederslijmvlies dik en klierrijk remt FSH en LH (geen rijping van nieuwe follikels) ontwikkelen van melklieren in de borsten. vruchtbare periode Periode: 3 dagen voor de ovulatie en 1 dag na de ovulatie. Na de ovulatie stimuleert LH: De vorming van het gele lichaam Gele lichaam blijft in stand door het hormoon HCG , het neemt de taak van LH over. Door HCG blijft het gele lichaam progesteron produceren nog drie mnd na de bevruchting. Let op: LH wordt geremd door progesteron (neg. terugkoppeling) HCG wordt niet geremd door progesteron
placenta
Doelstelling 7 Je moet in een context de ontwikkeling van een embryo kunnen toelichten.
Ontwikkeling embryo In een eileider begint de ontwikkeling van een zygote. - De zygote ondergaat klievingsdelingen (delingen zonder groei).
Innesteling - Het beginnende embryo groeit ongeveer zeven dagen na de ovulatie in het baarmoederslijmvlies. - De buitenste laag van het bolletje cellen vormt het buitenste vruchtvlies. - De placenta vormt o.a. het hormoon HCG waardoor het gele lichaam in stand blijft. - Het gele lichaam vormt progesteron waardoor geen nieuwe eicellen tot ontwikkeling komen.
Aan het binnenzijde van het klompje ontwikkelt zich het embryo Aan het binnenzijde van het klompje ontwikkelt zich het embryo. - De holte waarin zich het embryo bevindt, is gevuld met vruchtwater. - Het embryo en het vruchtwater zijn omgeven door vruchtvliezen. - De navelstreng verbindt het embryo met de placenta.
In de placenta vindt uitwisseling van stoffen plaats In de placenta vindt uitwisseling van stoffen plaats. - Voedingsstoffen en zuurstof gaan van het bloed van de moeder naar het bloed van het embryo en afvalstoffen gaan van het bloed van het embryo naar het bloed van de moeder. - Ook ziekteverwekkers, sommige geneesmiddelen, alcohol, nicotine en drugs kunnen door het membraan in de placenta heen. Vanaf de achtste week na de bevruchting wordt het embryo een foetus genoemd.
Doelstelling 8 Je moet in een context de fasen van de geboorte kunnen toelichten.
Fasen van geboorte: 1. Weeën - Zijn samentrekkingen van de baarmoeder 2. Indaling - Door indalingsweeën komt het hoofdje van de foetus in de bekkenholte te liggen. 3. Ontsluiting - Door ween aan het begin van de geboorte worden de baarmoederhals en baarmoedermond wijder. - Tijdens de ontsluiting breken vaak de vruchtvliezen. 4. Uitdrijving - Door persweeën komt het kind ter wereld. 5. Nageboorte - De placenta, de resten van de navelstreng en de vruchtvliezen verlaten het lichaam van de moeder.
2. Indaling
3. Ontsluiting