Anatomie / fysiologie Circulatie Cxx53 13 en 14 Spieren Skelet FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Spierweefsel Spiercellen gekenmerkt door aanwezigheid van in serie geschakelde eiwitketens, myofibrillen In myofibrillen 2 soorten eiwitten, actine en myosine, deze kunnen schuiven t.o.v. elkaar. Dit schuiven kost energie, geleverd door ATP, verkorting heet contractiliteit. Uit elkaar gaan kost geen energie. Zorgt voor lichaamshoudingen Tot stand komen bewegingen Beschermende functie FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Spierweefsel indeling Glad spierweefsel Hartspierweefsel dwarsgestreept spierweefsel Gladde spierweefsel niet onder invloed van de wil, zoals baarmoeder, darmen, bloedvaten, dus: Redelijk langzaam en niet snel vermoeid Prikkels tot contractie komen van autonome of vegetatieve zenuwstelsel FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Hartspierweefsel Maakt onderdeel uit van onwillekeurige spierstelsel Lijkt qua bouw meest op dwarsgestreept spierweefsel Door de geregelde afwisseling van aanspannen en rust zeer lang meegaan Geen meerkernigheid zoals bij de gewone spier en daardoor minder zuurstof nodig en minder snel vermoeid FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Spierweefsel Dwarsgestreept = willekeurig dus direct onder controle wil, skeletspieren (eraan vast) In spiervezel fibrillen => contraheren (samentrekken) dan verkorting spier Ook sfincter of kringspieren rond oog, mond en bij de anus Diafragmaspieren middenrif en bekkenbodem FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Soorten spierweefsel syncytium = versmelting van spiercellen 1.geen syncytium, één centraal gelegen kern, en cellen hebben via verbindingen contact met elkaar. 2.snel samentrekken, reageert snel, kent pauzes 3.vegetatief 1.langgerekte cellen, spiervezels, met meerdere kernen syncytium. Tussenmembramen zijn verdwenen. Streepvormig 2.reageert snel, snel vermoeid. 3.willekeurig 4.skeletspieren, zijn met pezen verbonden aan skelet 1.cellen liggen kort naast elkaar met centraal gelegen kern. 2.trekt langzaam samen, reageert traag, vrijwel onvermoeibaar 3.vegetatief stelsel. 4.bv.wand bloedvaten Hartspierweefsel Dwarsgestreept spierweefsel Glad spierweefsel FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Spier Spierbundel omgeven door bindweefselkoker, de fascie afzonderlijke spierbundels ook weer omgeven door fascie spiervezels bevatten dikke en korte vezeltjes zgn. filamenten (patroon van strepen) dunne = actine dikke = myosine verdeeld in segmenten die begrenzing door sacromeer FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Spieropbouw FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Aangespannen spier Bloed kan nauwelijks in een aangespannen spier omdat die de bloedvaten dichtdrukt Vulling hart tijdens de diastole om die reden. Aangespannen spier Plat gedrukte bloedvaten FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Spierbouw FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
A B 2 2 1 A = ontspannen 1 = H-zone of I-zone 2 = begrenzing sarcomeer (samentrekkings-eenheid) 3 = actine (contractiele eiwit) 4 = myosine B = aangespannen 5 = I-band of H-band 6 = A-band 3 A 4 6 5 B FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Clonus en Spiertonus Clonus is de situatie waarbij de spier te snel na elkaar geprikkeld wordt clonisch en tonisch wisselen elkaar af Spiertonus = rustspanning, dit voorkomt dat we in elkaar zakken, reflectorisch geregeld Refractaire periode = periode waarbij geen enkele prikkeling de spier kan doen contraheren, de spiercellen zijn bezig naar de rustsituatie te gaan FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Aansturing skeletspier FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Prikkeling van de spiercel Via de motorische eenheid (motor unit) Aansturing vezels verspreid over spiergebied Meer units tegelijk ingeschakeld, hoe meer kracht en snelheid Hoe meer units per hoeveelheid spierweefsel, hoe ‘fijner’ de aansturing (bijvoorbeeld oogbeweging) FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Aansturing van spier door motor unit (m.u.) A = klein, drie verschillende neuronen innerveren drie spiergedeelten (fijne motoriek) B = groot, een neuron innerveert drie spiergedeelten (grove motoriek) 1 motoneuron 2 axon 3 spiervezel 4 motorisch eindplaatje FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Agonist en antagonist buigers en strekkers agonisten en antagonisten hebben een tegengestelde werking, net zoals de buigers en de strekkers. synergisten (synergie) samenwerking achterzijde bovenbeen flexoren (buigers) en extensoren (strekkers) zijn nodig omdat een spier alleen maar verkorten kan, dus door ontspannen geen verlenging spier FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
1 transversale of horizontale vlak 2 sagittale vlak 3 mediane vlak 4 frontale vlak A superior of craniaal B inferior of caudaal C anterior of ventraal D posterior of dorsaal E lateraal F mediaal FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
extentie = strekbeweging supinatie = draaibeweging handpalm boven ligt of voet mediale rand omhoog gaat pronatie = hand waarbij handrug boven ligt of voet mediale rand omlaag gaat FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Skelet functies 1 Vormvastheid 2 Bescherming, hersenen, ruggenmerg, oog, longen, hart e.d. 3 Aanhechtingplaats van spieren 4 Vorming rode en witte bloedlichaampjes in het rode beenmerg 5 Bewegingsmogelijkheid Skelet is grotendeels opgebouwd uit been of bot en kraakbeen FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Been, wat is dat nu Kalkzouten –anorganisch gedeelte- en collagene vezels, dat laatste soepelheid Kinderen hebben soepelere botten (fontanel) Opbouw en afbraak van het bot is continue Beenvormers (osteoblasten) Botmatrix Beencellen (osteocyten) Beenvreter (osteoclasten) Lacune (opening) FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Versterkingen in het been Dijbeen kent de diafyse en aan de twee uiteinden epifyse Twee soorten bot: zeer compact en dicht van structuur met als functie stevigheid en bescherming (compacta) Andere soort = spongiosa een veel zachtere botsoort door meer openingen Botweefsel heeft dezelfde samenstelling als bindweefsel en kraakbeen met alleen hardere tussenstof kraakbeen is bot zonder kalk (calciumzouten) FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Groei beenderen Platte beenderen zoals schedel (directe verbening) geen holle binnenkant Groei vanuit de buitenkant, de osteoblasten. Resorptie (opslurpen) aan de binnenkant, afbraak dus door de osteoclasten Lange beenderen zoals de pijpbeenderen Voorstadium is kraakbeen Uiteinden hebben een verdikking Kraakbeencellen nemen vocht op en zouten => verbening FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Groei jong pijpbeen Vanuit epifyse (1) en diafyse(2) groei van beenweefsel, daartussen ligt de epifysairschijf waardoor lengtegroei mogelijk blijft Binnen gedeelte van bot is mergholte gevuld met beenmerg 1 = epifyse 2 = diafyse 3 = beenvlies buitenom (periosteum) 4 = beenvlies binnenin (endosteum) 5 = epifysair schijf (groeischijf) 6 = voedende vaten FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Voeding van het bot / been Bot is opgebouwd uit concentrische cirkels waarbij in het midden een holte (opening) zit Kanaal van Havers In Kanaal van Havers lopen bloedvaten en zenuwvezels Onderlinge dwarse verbindingen heten kanalen van Volkmann Voeding en opbouw geschiedt vanuit die kanalen Bij volwassene groei vanuit buitenkant (periost) FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Onderdelen van het skelet Beenderen van de romp Wervelkolom Ribben Borstbeen 7 halswervels (vertebra cervicalis) 12 borstwervels (vertebra thoracica) 5 lendenwervels (vertebra lumbalis) 5 heiligbeenwervels (os sacrum, vergroeide wervels) 3 of 4 staartbeenwervels (ook vergroeid, vaak met ) FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Wervelkolom 1 = halswervels (cervicalis) 7 2 = borstwervels (thoracica) 12 3 = lendenwervels (lumbalis) 5 4 = heiligbeen vergroeid bijna geen aparte wervels meer 5 = staartbeen (2 of 3 al dan niet vergroeide wervels) FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Krommingen in de wervels kyfose = de bocht schouderbladen naar achteren gericht (borstkyfose) lordose = bocht in de heupen naar voren gericht (lendelordose) scoliose = zijwaartse bocht niet standaard tot 60% van de bevolking meer of minder dubbele scoliose = dubbele bocht Pas op: als gezegd wordt door een arts dat iemand een kyfose of lordose heeft dan bedoelt hij dat die pathologisch is. FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Verbindingen Bindweefselverbinding of naadverbinding Schedel, functie beweeglijkheid (geboorte) Kraakbeenverbinding Tussen twee wervels Tussen ribben en borstkas Tussen de schaambenen (symphysis) Gewrichten (junctura synovialis, articulatio) Grote beweeglijkheid FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Gewrichten Verbinding, uiteinden met kraakbeen bedekt Profielen passen bij elkaar (bolle en holle kant) Bijeengehouden door een kapsel bindweefselkapsel (en banden) zeer trekvast en veerkrachtig Daartussen gewrichtsholte, gevuld met vocht FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie