Toen hoorde hij ze fluiten.
Die dieren slachtte, kookte en braadde ze dan.
De uil vloog in een struik en direct kwam er een kromme, oude vrouw uit tevoorschijn.
Om eens rustig samen te kunnen praten, gingen ze in het bos wandelen.
Ze waren verdrietig, alsof ze moesten sterven.
Hij zocht tot aan de negende dag.
Joringel keek door de struiken en zag vlakbij de oude muur van het kasteel.
Het was een mooie avond.
En ze leefden nog lang en gelukkig met elkaar.
Jorinde zong :
Joringel ging weg en kwam uiteindelijk in een vreemd dorp.
De nachtegaal was weg.
De noordenwind begon toen uit alle macht te blazen, maar hoe harder ie blies, deste dichter trok de reiziger zijn mantel om zich heen;
De noordenwind en de zon waren erover aan het redetwisten wie de sterkste was van hun beiden.
Een uil met gloeiende ogen vloog drie keer om hen heen en schreeuwde drie keer oehoe, oehoe, oehoe.
Nu was de zon ondergegaan.
Hij liep in de richting van het gefluit en vond de zaal.
Joringel ging naar binnen, liep over de binnenplaats en luisterde goed of hij de vele vogels kon horen.
Hij stond erbij als van steen, kon niet huilen, niet praten, geen hand of voet bewegen.
Joringel klaagde ook.
Er waren vele honderden nachtegalen, hoe moest hij nou Jorinde terugvinden?
Juist op dat moment kwam er een reiziger aan, die gehuld was in een warme mantel.
Daar hoedde hij lange tijd de schapen.
Toen vond hij de bloem in de vroege ochtend.
Toen ze Joringel zag werd ze kwaad, heel erg kwaad.
" Oh, wat moet er van mij worden? "
Vaak liep hij rond het kasteel, maar hij kwam nooit te dichtbij.
Daarna begon de zon krachtig te stralen, en hierop trok de reiziger onmiddellijk zijn mantel uit.
Eindelijk kwam de oude vrouw terug en zei met een doffe stem :
Maar ze zei dat hij Jorinde nooit meer terug zou krijgen en ging weg.
Ze ging in de zon zitten en klaagde.
De tortelduif zong klagelijk in de oude beuk.
Toen hij dichtbij het kasteel gekomen was, verstijfde hij niet, maar hij liep door tot aan de deur.
Joringel keek naar Jorinde.
Joringel lette niet op haar en bekeek de kooien met de vogels.
Er was eens een oud kasteel midden in een diep en donker bos.
Ze had grote rode ogen en een kromme neus die met de punt tot aan haar kin kwam.
Ze mompelde wat, ving de nachtegaal en droeg die in haar hand weg.
Ze kon dieren en vogels naar zich toe lokken.
Mijn vogeltje met het rode ringetje Zingt lijden, lijden, lijden :
Joringel werd heel blij, raakte de deur aan met de bloem en de deur sprong open.
Ze had wel zevenduizend kooien met zulke bijzondere vogels in haar kasteel.
De noordenwind en de zon.
's Morgens, nadat hij wakker werd, begon hij door berg en dal naar zo'n bloem te zoeken.