Hoofdstuk 5 Elektriciteit Stroomkring + - batterij lampje = elektrische energie Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
Hoofdstuk 5 Elektriciteit Stroomkring 4,5 V + - batterij draad = lamp Er loopt alleen een elektrische stroom als de stroomkring gesloten is. De rechter tekening noemen we een schakelschema. Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
Schakelaar + - schakelaar + - schakelaar Een stroomkring kun je openen en sluiten met een schakelaar. Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
Serieschakeling + - In een serieschakeling is er 1 stroomkring. + - In een serieschakeling is er 1 stroomkring. Als het ene lampje kapot gaat, gaat het andere lampje ook uit. Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
Parallelschakeling + - + - In een parallelschakeling zijn er 2 of meer stroomkringen. Als het ene lampje kapot gaat, blijft het andere lampje branden. Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
zeer grote stroom Overbelasting + - + - zeer grote stroom Door veel apparaten parallel te schakelen kun je overbelasting krijgen. Er ontstaat dan een zeer grote stroom, waardoor brand kan ontstaan. Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
Stroomsterkte + - batterij lampje = elektrische energie Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
A Stroomsterkte + - + I stroommeter + - A stroommeter + I Met een stroommeter kun je de stroomsterkte meten. De stroomsterkte meet je in ampère (A) of in milliampère (mA). 1 A = 1000 mA x 1000 A mA : 1000 A mA Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
= Tegenwerking Weerstand = + - + - + - grootste weerstand De weerstand geeft aan hoe makkelijk of moeilijk de stroom ergens doorheen kan. Hoe groter de weerstand, hoe moeilijker de stroom ergens doorheen kan. De weerstand geef je aan in ohm (Ω). Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
weerstand = spanning : stroomsterkte Weerstand berekenen De weerstand bereken je met de volgende formule: weerstand = spanning : stroomsterkte Voorbeeld: Op een fietslampje staat een spanning van 6 Volt. De stroomsterkte door het lampje is 0,5 Ampère. Bereken de weerstand. spanning = 6 V stroomsterkte = 0,5 A weerstand = ? = 6 V : 0,5 A = 12 Ω Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
Multimeter Multimeter betekent veelmeter. Je kunt er de weerstand, spanning en stroomsterkte mee meten. Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
Oefenopgaven 1 A = mA 1000 2000 mA = A 2 2,5 A = mA 2500 1300 mA = A 1,3 0,75 A = mA 750 650 mA = A 0,65 3,4 A = mA 3400 4350 mA = A 4,35 Op een gloeilamp staat een spanning van 230 Volt. De stroomsterkte door de gloeilamp is 0,2 Ampère. Bereken de weerstand. spanning = 230 V stroomsterkte = 0,2 A weerstand = ? weerstand = spanning : stroomsterkte = 230 V : 0,2 A = 1150 Ω Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
Geleiding Stroom gaat niet overal doorheen. Een stof waar de stroom makkelijk doorheen gaat, noemen we een geleider. Een stof die de stroom tegenhoudt, noemen we een isolator. Voorbeelden: metaal water plastic hout geleider isolator Door ons lichaam kan ook stroom gaan. Bij een te grote stroom (vanaf 1 mA), trekken onze spieren samen. Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
Zekering Als de stroom in huis te groot wordt, kan er brand ontstaan. De stroom kan te groot worden door: overbelasting ( teveel apparaten aan ) kortsluiting ( stroomkring zonder apparaat ) + - + - + - = kortsluiting Als de stroom te groot is, wordt deze uitgeschakeld door de zekering (= stop) in de meterkast. Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5
Aardlekschakelaar stekker aardedraad spanning wasmachine randaarde stopcontact Als er in een apparaat iets kapot gaat, kan de buitenkant onder spanning komen te staan. Je kunt dan een schok krijgen. Om dit te voorkomen zit er een randaarde in een stopcontact. De stroom gaat van de buitenkant van de wasmachine via de aardedraad naar de randaarde. Wanneer er stroom via de randaarde wegstroomt, schakelt de aardlekschakelaar de stroom naar het apparaat uit. Natuur- en Scheikunde Pulsar leerjaar 2 hoofdstuk 5