Goniometrische formules xP = cos(α) en yP = sin(α) xQ = xP en yQ = -yP Dus sin(-α) = yQ = -yP = -sin(α) en cos(-α) = xQ = xP = cos(α) xR = -yP yR = xP sin(α + ½ π) = yR = xP = cos(α) cos(α + ½ π) = xR = -yP = -sin(α) 11.1
opgave 2
Goniometrische vergelijkingen sin(A) = sin(B) geeft A = B + k · 2π ⋁ A = π – B + k · 2π cos(A) = cos(B) geeft A = B + k · 2π ⋁ A = -B + k · 2π 11.1
Opgave 9 2sin(x)= sin(x) => sin(x) = 0 Sin(2x) = sin(x) => 2x = x + 2k π v 2x = π – x + 2k π - Sin (2x) = sin ( x + 1/3 π) => 2x = x + 1/3 π + 2kπ v 2x = 2/3π - x + 2kπ
opgave 10 f(x) = sin(x) en g(x) = -cos(2x) met domein [0, 2π]. a y = cos(x) verm. y-as, ½ y = cos(2x) verm. x-as, -1 y = -cos(2x) b c f(x) = geeft sin(x) = x = - ¼ π + k · 2π ⋁ x = π + ¼ π + k · 2π x = - ¼ π + k · 2π ⋁ x = 1 ¼ π + k · 2π x op [0, 2π] geeft x = 1 ¾ π ⋁ x = 1 ¼ π
opgave 10 f(x) = sin(x) en g(x) = -cos(2x) met domein [0, 2π]. d g(x) = ½ geeft –cos(2x) = ½ cos(2x) = - ½ 2x = ⅔π + k · 2π ⋁ 2x = -⅔π + k · 2π x = ⅓π + k · π ⋁ x = -⅓π + k · π x op [0, 2π] geeft x = ⅓ π ⋁ x = 1⅓ π ⋁ x = ⅔ π ⋁ x = 1⅔ π e f(x) = g(x) geeft sin(x) = -cos(2x) cos(x - ½π) = cos(2x + π) x - ½π = 2x + π + k · 2π ⋁ x - ½π = -2x - π + k · 2π -x = 1½π + k · 2π ⋁ 3x = -½π + k · 2π x = -1½π + k · 2π ⋁ x = - π + k · ⅔π x op [0, 2π] geeft x = ½π ⋁ x = 1 π ⋁ x = 1 π f(x) ≤ g(x) geeft x = ½π ⋁ 1 π ≤ x ≤ 1 π
Verschil-, som- en verdubbelingsformules 11.1
Cosinusregel en verschilformule A t B u AB2=OA2+OB2-2* OA* OB *cos(t-u) (xb-xa)2+ (ya-yb)2= 1 + 1 – 2 cos(t-u) xb2-2xbxa+xa2 + ya 2 –2ybya + yb2= 2 – 2 cos(t-u) xb2 + yb2 +xa2 + ya 2 –2ybya -2xbxa= 2 – 2 cos(t-u) 1 + 1 –2ybya -2xbxa= 2 – 2 cos(t-u) 2ybya +2xbxa= 2 cos(t-u) xbxa +ybya= cos(t-u) cos(u)cos(t)+ sin(u)sin(t)=cos(t-u) 11.1
AB2=OA2+OB2-2*OA*OB*cos(t-(-u)) somformule A t AB2=OA2+OB2-2*OA*OB*cos(t-(-u)) (xb-xa)2+ (ya-yb)2= 1 + 1 – 2 cos(t-(-u)) xb2-2xbxa+xa2 + ya 2 –2ybya + yb2= 2 – 2 cos(t-(-u)) xb2 + yb2 +xa2 + ya 2 –2ybya -2xbxa= 2 – 2 cos(t-(-u)) 1 + 1 –2ybya -2xbxa= 2 – 2 cos(t-(-u)) 2ybya +2xbxa= 2 cos(t-(-u)) xbxa +yayb= cos(t-(-u)) cos(-u)cos(t)+ sin(t)sin(-u)=cos(t+u) cos(t)cos(u)-sin(t)sin(u) = cos(t+u) u B 11.1
opgave 17 a y = sin2(x) + cos(2x) evenwichtsstand ½ amplitude ½ periode π beginpunt (0, 1) y = ½ + ½cos(2x) b cos(2A) = 1 – 2 sin2(A) geeft 2 sin2(A) = 1 – cos(2A) dus sin2(A) = ½ - ½ cos(2A) y = sin2(x) + cos(2x) y = ½ - ½ cos(2x) + cos(2x) y = ½ + ½ cos(2x)
Sommige goniometrische functies zijn lijn- of puntsymmetrisch.
Lijn- en puntsymmetrie De grafiek van f is lijnsymmetrisch in de lijn x = a. Voor elke p geldt f(a – p) = f(a + p). De grafiek van de functie f is lijnsymmetrisch in de lijn x = a als voor elke p geldt f(a – p) = f(a + p). De grafiek van f is puntsymmetrisch in het punt (a, b). Voor elke p geldt f(a – p) – b = b – f(a + p) of f(a – p) + f(a + p) = 2b. De grafiek van de functie f is puntsymmetrisch in het punt (a, b) als voor elke p geldt f(a – p) + f(a + p) = 2b. 11.1
f( - ¼ π - p) = 2sin(- ¼ π - p) – 2cos( - ¼ π - p) opgave 24 a a f(x) = 2sin(x) – 2cos(x) f( - ¼ π - p) = 2sin(- ¼ π - p) – 2cos( - ¼ π - p) 2(sin(- ¼ π - p) – cos( - ¼ π - p)) 2(sin(- ¼ π) cos(- p) – cos(- ¼ π) sin(- p) – (cos(- ¼ π) cos(- p)+sin((- ¼ π)sin(-p)) b f(x) = 2sin(x) – 2cos(x) f( - ¼ π + p) = 2sin(- ¼ π + p) – 2cos( - ¼ π + p) 2(sin(- ¼ π + p) – cos( - ¼ π + p)) 2(sin(- ¼ π) cos( p) + cos(- ¼ π) sin( p) – (cos(- ¼ π) cos( p) – sin((- ¼ π)sin(p))
De afgeleide van sinus, cosinus en tangens f(x) = sin(x) geeft f’(x) = cos(x) g(x) = cos(x) geeft g’(x) = -sin(x) f(x) = sin(ax + b) geeft f’(x) = a cos(ax + b) g(x) = cos(ax + b) geeft g’(x) = -a sin(ax + b) f(x) = tan(x) geeft f’(x) = en f’(x) = 1 + tan2(x). 11.2
[cos(x)]’ = [sin(x + ½π)]’ = cos(x + ½π) = -sin(x) opgave 28 [cos(x)]’ = [sin(x + ½π)]’ = cos(x + ½π) = -sin(x) 11.2
a f(x) = 1 + 2 sin(x - ⅓π) met domein [0, 2π] evenwichtsstand 1 opgave 36 a f(x) = 1 + 2 sin(x - ⅓π) met domein [0, 2π] evenwichtsstand 1 amplitude 2 periode 2π beginpunt (⅓π, 1) b Horizontale raaklijn in de toppen (⅚ , 3) en (1⅚ , -1), dus x = ⅚π en x = 1⅚π. π π
a f(x) = ½ x + cos(x) geeft f’(x) = ½ - sin(x) opgave 39 a f(x) = ½ x + cos(x) geeft f’(x) = ½ - sin(x) f’(x) = 0 geeft ½ – sin(x) = 0 sin(x) = ½ x = ⅙π + k · 2π x = ⅚π + k · 2π x op [0, 7] geeft x = ⅙π ⋁ x = ⅚π ⋁ x = 2⅙π b f’(x) = 1 geeft ½ - sin(x) = 1 sin(x) = -½ x = -⅙π + k · 2π ⋁ x = 1⅙π + k · 2π x op [0, 7] geeft x = 1⅙π ⋁ x = 1⅚π
opgave 41 a f(x) = met domein [0, 2π]
opgave 41b
Primitieven van sinus en cosinus De primitieven van f(x) = sin(x) zijn F(x) = -cos(x) + c De primitieven van g(x) = cos(x) zijn G(x) = sin(x) + c De primitieven van f(x) = sin(ax + b) zijn F(x) = cos(ax + b) + c De primitieven van g(x) = cos(ax + b) zijn G(x) = sin(ax + b) + c Hint:
f(x) = sin(2x) met domein [0, ½π] opgave 50 f(x) = sin(2x) met domein [0, ½π] I(L) = 11.3
opgave 53 a f(x) = 1½ - 3 sin(½x) evenwichtsstand 1½ amplitude 3 periode = 4π beginpunt (0, 1½), dalend door beginpunt b f(x) = 0 geeft 1½ - 3 sin(½x) = 0 sin(½x) = ½ ½x = ⅙π + k · 2π ⋁ ½x = ⅚π + k · 2π x = ⅓π + k · 4π ⋁ x = 1⅔π + k · 4π O(V) =
opgave 53 c I(L) =
Eenparige cirkelbeweging Doorloopt het punt P met hoeksnelheid ω de cirkel met middelpunt (a, b) en straal r en bevindt P zich op t = 0 in het punt (a + r, b), dan hoort hierbij de parametervoorstelling De omlooptijd van P is T = Het punt P voert een eenparige cirkelbeweging uit. Bij positieve hoeksnelheid draait P tegen de wijzers van de klok in en bij negatieve hoeksnelheid draait P met de wijzers van de klok mee. Bevindt Q zich op t = t0 in het punt (a + r, b), dan horen bij Q de bewegingsvergelijkingen xQ = a + r cos(ω(t – t0) en yQ = b + r sin(ω(t – t0)). xP = a + r cos(ωt) yP = b + r sin(ωt)
x = -1 + 2 cos(t) y = 3 + 2 sin(t) De pv van de baan van P is a Op t = 0 is P in (1, 3). P draait linksom. De baan van P is driekwartcirkel met middelpunt (-1, 3) en straal 2. b x = 0 geeft -1 + 2 cos(t) = 0 cos(t) = ½ t = ⅓π + k · 2π ⋁ t = -⅓π + k · 2π t op [0, 1½π] geeft t = ⅓π yA = 3 + 2 sin(⅓π) = 3 + 2 · = 3 + , dus A(0, 3 + )
opgave 56 c Substitutie van x = -1 + 2 cos(t) en y = 3 + 2 sin(t) in y = x + 4 geeft 3 + 2 sin(t) = -1 + 2 cos(t) + 4 2 sin(t) = 2 cos(t) sin(t) = cos(t) cos(t - ½π) = cos(t) t - ½π = t + k · 2π ⋁ t - ½π = -t + k · 2π geen opl. 2t = ½π + k · 2π t = ¼π + k · π t = ¼π geeft xB = -1 + 2 cos(¼π) = -1 + 2 · ½ = -1 + en yB = 3 + 2 sin(¼π) = 3 + t = 1¼π geeft xC = -1 + 2 cos(1¼π) = -1 + 2 · ½ = -1 – en yC = 3 + 2 sin(1¼π) = 3 + 2 · -½ = 3 – Dus B(-1 + , 3 + ) en C(-1 - , 3 - ). d Voer in y1 = -1 + 2 cos(x) en y2 = -2. De optie intersect geeft x ≈ 2,09 en x ≈ 4,19. Dus 2,09 < t < 4,19.
opgave 61 a De omlooptijd is seconden. Na seconde bevindt P zich in (7, -2). Dus met t in seconden. b t = 2 geeft xP = 4 + 3 cos(5 - ½π) ≈ 1,12 en yP = -2 + 3 sin(5 - ½π) ≈ -2,85 Dus P(1,12; -2,85). c Na seconde bevindt P zich voor het eerst in (1, -2). d y = 0 geeft Voer in y1 = De optie zero (TI) of ROOT (Casio) geeft x ≈ 0,92 en x ≈ 1,59. Dus de snijpunten zijn (0,92; 0) en (1,59; 0).
Gezamenlijk begonnen ze aan de eerste ronden Al was het vanaf het begin (0,1) waarop ze stonden. Met voor ieder een gelijke hoeksnelheid Het was een eerlijke parameterstrijd. Geheel in gelijk tred werd het schema afgedraait De tijden stabiel de race nog niet echt opgelaait Bij een kwam er een staak in het wiel Ze kwam tot stilstand met een smak, ze viel. Weer opgestapt en eenparig voortgezet was zij bij doorkomst van de rest op (0,-1) gezet. Hoewel ze door roteerde en haar frustratie bedwong Ze bleef aankijken tegen een negatieve fasesprong.
Opgave 66 De x-coördinaat van rol I loopt van 10 naar – 10 en terug (normaal). De y-coördinaat van rol I loopt van 0 naar – 10 en terug (tegengesteld). De x-coördinaat van rol II loopt van 10 naar 20 en terug (tegengesteld). De y-coördinaat van rol II loopt van 0 naar – 10 en terug (tegengesteld).