De eenheidscirkel y α P x O (1, 0) Speciale driehoeken.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Gelijkmatige toename en afname
Advertisements

havo B Samenvatting Hoofdstuk 6
NEDERLANDS WOORD BEELD IN & IN Klik met de muis
November 2013 Opinieonderzoek Vlaanderen – oktober 2013 Opiniepeiling Vlaanderen uitgevoerd op het iVOXpanel.
dy dx De afgeleide is de snelheid waarmee y verandert voor x = xA
Global e-Society Complex België - Regio Vlaanderen e-Regio Provincie Limburg Stad Hasselt Percelen.
Stijgen en dalen constante stijging toenemende stijging
Ronde (Sport & Spel) Quiz Night !
y is evenredig met x voorbeeld a N x 5 x 3
havo B Samenvatting Hoofdstuk 12
ribwis1 Toegepaste wiskunde - Goniometrie Lesweek 4
vwo B Samenvatting Hoofdstuk 11
Nooit meer onnodig groen? Luuk Misdom, IT&T
vwo A/C Samenvatting Hoofdstuk 2
vwo B Samenvatting Hoofdstuk 10
Newton - VWO Arbeid en warmte Samenvatting.
Elke 7 seconden een nieuw getal
vwo B Samenvatting Hoofdstuk 2
vwo B Samenvatting Hoofdstuk 1
vwo A Samenvatting Hoofdstuk 9
vwo B Samenvatting Hoofdstuk 7
vwo B Samenvatting Hoofdstuk 6
vwo B Samenvatting Hoofdstuk 15
Regels voor het vermenigvuldigen
De eenheidscirkel y α P x O (1, 0)
Riemannsommen De oppervlakte van het vlakdeel V in figuur a is
De grafiek van een machtsfunctie
Rekenregels van machten
Optimaliseren van oppervlakten en lengten
∙ ∙ f(x) = axn is een machtsfunctie O n even n oneven y y y y a > 0
Rekenregels voor wortels
Lineaire functies Lineaire functie
Regelmaat in getallen … … …
De grafiek van een lineair verband is ALTIJD een rechte lijn.
Formules en de GR Met de GR kun je bijzonderheden van formules te weten komen. Eerst plot je de grafiek. Gebruik eventueel de optie ZoomFit (TI) of Auto.
Goniometrische formules
Differentieer regels De afgeleide van een functie f is volgens de limietdefinitie: Meestal bepaal je de afgeleide niet met deze limietdefinitie, maar.
Interval a-8 ≤ x < 3 [ -8, 3 › b4 < x ≤ 4½ ‹ 4, 4½ ] c5,1 ≤ x ≤ 7,3 [ 5,1 ; 7,3 ] d3 < x ≤ π ‹ 3, π ] -83 l l ○● 44½4½ l l ○● 5,17,3 l l ● 3π l l ○● ≤
De grafiek van een lineair verband is ALTIJD een rechte lijn.
Differentieer regels De afgeleide van een functie f is volgens de limietdefinitie: Meestal bepaal je de afgeleide niet met deze limietdefinitie, maar.
Radiaal Er is een hoekmaat waarbij de lengte van de boog van de eenheidscirkel gelijk is aan de draaiingshoek α. booglengte PQ = hoek α booglengte = 1.
Intervallen a-8 ≤ x < 3 [ -8, 3 › b4 < x ≤ 4½ ‹ 4, 4½ ] c5,1 ≤ x ≤ 7,3 [ 5,1 ; 7,3 ] d3 < x ≤ π ‹ 3, π ] -83 l l ○● 44½4½ l l ○● 5,17,3 l l ● 3π l l ○●
Asymptoot is een lijn waar de grafiek op den duur mee samenvalt.
Differentieer regels De afgeleide van een functie f is volgens de limietdefinitie: Meestal bepaal je de afgeleide niet met deze limietdefinitie, maar.
Regelmaat in getallen (1).
1 het type x² = getal 2 ontbinden in factoren 3 de abc-formule
1 introductie 3'46” …………… normaal hart hond 1'41” ……..
havo B Samenvatting Hoofdstuk 2
havo B Samenvatting Hoofdstuk 5
havo B Samenvatting Hoofdstuk 8
Wat levert de tweede pensioenpijler op voor het personeelslid? 1 Enkele simulaties op basis van de weddeschaal B1-B3.
Welk beeld bij.
Construeren van een Tennishal Vergeet-mij-nietjes. Week 13
Module ribCTH1 Construeren van een Tennishal Week 06
ribwis1 Toegepaste wiskunde – Differentieren Lesweek 7
ribWBK11t Toegepaste wiskunde Lesweek 02
havo D deel 3 Samenvatting Hoofdstuk 12
vwo D Samenvatting Hoofdstuk 12
havo D deel 3 Samenvatting Hoofdstuk 10
Tweedegraadsfuncties
30 x 40 = 1200 m2 8.1 Omtrek en oppervlakte 40 m 30 m
Hoofdstuk 4 Vlakke figuren.
Hoofdstuk 4 Vlakke figuren.
Opgave 47 a opp beeld = 8 · opp origineel dus k = √8. lengte vergroting = √8 · 15 ≈ 42,4 cm breedte vergroting = √8 · 10 ≈ 28,3 cm b opp beeld = 12 · opp.
17/08/2014 | pag. 1 Fractale en Wavelet Beeldcompressie Les 3.
Vergelijkingen oplossen
B vwo vwo B - 11e editie tweede fase Jan Dijkhuis, Roeland Hiele
Differentieer regels De afgeleide van een functie f is volgens de limietdefinitie: Meestal bepaal je de afgeleide niet met deze limietdefinitie, maar.
havo B Samenvatting Hoofdstuk 3
Transcript van de presentatie:

De eenheidscirkel y α P x O (1, 0) Speciale driehoeken. De eenheidscirkel is de cirkel met middelpunt O(0, 0) en straal 1. Het punt P draait tegen de wijzers van de klok in over de cirkel. P begint in (1, 0) De hoek waarover gedraaid is geven we aan met de Griekse letter α. α P x O (1, 0) Speciale driehoeken. 8.1

Sinus en cosinus y P(xP, yP) 1 1 yP α x ∟ O xP Q A (1, 0) Het punt P beweegt over de eenheidscirkel en begint in het punt A(1, 0). Het eerste been van α is altijd de positieve x-as, het tweede been van α gaat door het punt P op de eenheidscirkel. De draaiingshoek α neemt allerlei waarden aan, hij kan groter dan 360° zijn of negatief. Draait P tegen de wijzers van de klok in, dan is α positief. Draait P met de wijzers van de klok mee, dan is α negatief. P(xP, yP) 1 1 yP α x ∟ O xP Q A (1, 0) PQ OP yP 1 sin α = = = yP cos α = = = xP sos cas toa OQ OP xP 1 8.1

∙ ∙ ∙ ∙ ∙ y B C α α α A (2, 0) x α O D E opgave 5 360° : 5 = 72° B(2 cos 72°, 2 sin 72°) ≈ B(0,62 ; 1,90) C(2 cos 144° , 2 sin 144°) ≈ C(-1,62 ; 1,18) D(2 cos 216° , 2 sin 216°) ≈ D(-1,62 ; -1,18) E(2 cos 288° , 2 sin 288°) ≈ E(0,62 ; -1,90) B ∙ C ∙ α α α ∙ A (2, 0) α x O ∙ D ∙ E

∙ ∙ y P αP x O 1 αQ Q opgave 8 yP = 0,92 en xQ = -0,87 bereken  POQ yP = 0,92 dus sin αP = 0,92 de GR geeft sin-1(0,92) ≈ 66,93° dus αP ≈ 66,93° xQ = -0,87 dus cos αQ = -0,87 de GR geeft cos-1(-0,87) ≈ 150,46° dus αQ ≈ 360° - 150,46° = 209,54° POQ = αQ – αP  POQ = 209,54° - 66,93°  POQ ≈ 143° P ∙ αP x O 1 ∙ αQ Q

Radiaal y Er is een hoekmaat waarbij de lengte van de boog van de eenheidscirkel gelijk is aan de draaiingshoek α booglengte PQ = hoek α De ontstane hoekmaat heet radiaal afgekort rad. booglengte = 1  α = 1 rad booglengte = 2  α = 2 rad booglengte = π  α = π rad Q α P O (1, 0) 8.2

Verband tussen radialen en graden omtrek(cirkel) = 2πr omtrek(eenheidscirkel) = 2 · π · 1 = 2π booglengte = 2π  α = 2π rad 2π rad = 360° dus π rad = 180° booglengte = π  α = π rad = 180° booglengte = ½π  α = ½π rad = 90° booglengte = ¼π  α = ¼π rad = 45° 8.2

voorbeelden exact afgerond 1 rad = ≈ 57,3° 180° π 1° = 1 ≈ 0,017 rad 1° = 1 ≈ 0,017 rad π rad 180 1¼π rad = 1¼ · ≈ 71,6° 180° π 90° = ≈ 1,57 rad 90 π rad 180

∙ ∙ y P αQ αP x O 1 Q opgave 19 xP = -0,32 , dus cos αP = -0,32 de GR geeft cos-1 (-0.32) ≈ 1,897 dus αP ≈ 1,897 yP = -0,88 , dus sin αP = -0,88 de GR geeft sin-1 (-0.88) ≈ -1,076 dus αQ = π + 1,076 αQ ≈ 4,217 POQ = αQ – αP POQ = 4,217 – 1,897 POQ ≈ 2,32 P ∙ αQ αP x O 1 ∙ Q

Grafieken van f(x) = sin(x) en g(x) = cos(x) opgave 23 sin(x) = sin(x rad) getal hoek 1 periode = 2π f(x) = sin(x) evenwichtsstand = 0 -¾π 1¼π amplitude = 1 -π O π -2π -1¾π ¼π amplitude = 1 2π g(x) = cos(x) ½π periode = 2π -1 α = ¼π, dan is het bijbehorende punt P op de eenheidscirkel xP = yP, dus sinα = cosα de x-coördinaten van de andere snijpunten zijn -1¾π, -¾π en 1¼π 8.2

opgave 26a evenwichts stand amplitude periode beginpunt y = cos(x) verm. t.o.v. x-as met 1,2 1 2π (0, 1) y = 1,2cos(x) translatie ( π, 0) 1,2 2π (0; 1,2) y = 1,2cos(x - π) translatie (0, 5) 1,2 2π (π; 1,2) y = 5 + 1,2cos(x - π) 5 1,2 2π (π; 6,2) 8.3

opgave 26b evenwichts stand amplitude periode beginpunt y = sin(x) verm. t.o.v. y-as met 5 1 2π (0, 0) y = sin(x) translatie (-π, 0) 1 10π (0, 0) y = sin( (x + π) ) translatie (0; 0,4) 1 10π (-π, 0) y = 0,4 + sin( (x + π) ) 0,4 1 10π (-π; 0,4)

opgave 26c evenwichts stand amplitude periode beginpunt y = cos(x) verm. t.o.v. y-as met  1 2π (0, 1) y = cos(3x) translatie (-1,4; 0) 1 π (0, 1) y = cos( 3(x + 1,4) ) verm. t.o.v. x-as met 0,29 1 π (-1,4; 1) y = 0,29 cos( 3(x + 1,4) ) 0,29 π (-1,4; 0,29)

opgave 26d evenwichts stand amplitude periode beginpunt y = sin(x) verm. t.o.v. x-as met 2 1 2π (0, 0) y = 2 sin(x) verm. t.o.v. y-as met  2 2π (0, 0) y = 2 sin(3x) translatie ( ½π , 0 ) 2 π (0, 0) y = 2 sin( 3(x - ½π) ) translatie (0; -0,8) 2 π (½π; 0,4) y = -0,8 + 2 sin( 3(x - ½π) ) -0,8 2 π (½π; -0,8)

∙ ∙ ∙ y 1 periode A B C x O π 2π 3π -½ -1 opgave 30 a voer in y1 = -½ + sin(x - ¼π) b de evenwichtsstand is de lijn y = -½ voer in y2 = -½ optie intersect (¼π , -½) , (1¼π , -½) en (2¼π , -½) c optie max , min de toppen van f zijn (¾π , ½) , (1¾π , -1½) en (2¾π , ½) d AC = periode  AC = 2π

Kenmerken van sinusoïden formules hebben de vorm : y = a + b (sin( c(x-d) ) en y = a + b (cos( c(x-d) ) b > 0 en c > 0 8.3

kenmerken van de grafiek van y = a + b (sin( c(x - d) ) evenwichtsstand y = a amplitude = b periode = beginpunt (d, a) 2π c 8.3

∙ ∙ ∙ ∙ ∙ ∙ 4 3 2 1 -π -π -π O π π π -1 -2 opgave 33 f(x) = 1 + 3 cos(2x + π) met domein [-π, π ] stap 1 : f(x) = 1 + 3 cos( 2(x + π) ) stap 2 : evenwichtsstand y = 1 stap 3 : amplitude = 3 stap 4 : periode = = π beginpunt (-π, 4) ∙ ∙ 4 2π 3 2 ∙ ∙ 2 1 -π -π -π O π π π -1 ∙ -2 ∙

opgave 39 b optie intersect geeft x ≈ 2,62 en x ≈ 4,05 aflezen f(x) > g(x) geeft 0 ≤ x < 2,62 ⋁ 4,05 < x ≤ 2π c voer in y3 = y1 + y2 s(x) = a + b sin( c(x – d) ) optie max. en min.  toppen (2,21; 4,36) en (5,35; -4,36) a = evenwichtsstand = 0 b = amplitude = 4,36 halve periode = 5,35 - 2,21 = 3,14 periode = 2 · 3,14 = 6,28 c = (2π : 6,28) ≈ 1 optie zero (of ROOT) geeft x ≈ 0,64 , dus d ≈ 0,64 dus s(x) = 4,36 sin(x – 0,64) 3 f 2 ∙ f(x) = 1 + 2 sin(x) evenwichtsstand y = 1 amplitude = 2 periode = 2π beginpunt (0, 1) 1 4,05 O 2,62 π ∙ 2π -1 g(x) = -1 + 3 sin(x - π) evenwichtsstand y = -1 amplitude = 3 periode = 2π beginpunt (π, -1) -2 -3 g -4

Harmonische trillingen Bij een eenparige cirkelbeweging van een punt P hoort een harmonische trilling van de projectie P’ van P op de y-as. Omlooptijd is trillingstijd bij trillingen Frequentie in hertz is het aantal trillingen per seconde. Amplitude is maximale uitwijking bij trillingen Bij een harmonische trilling met amplitude b en frequentie f hoort een formule van de vorm u = b sin(c(t – t0)) met c = 2πf en t de tijd in seconden. Op t = t0 wordt de evenwichtsstand stijgend gepasseerd. De trillingstijd is seconde. 15.3

f = 1 T  u 0,2 t O    -0,2 opgave 43 a u = 0,2 sin(6πt) amplitude = 0,2 6π = trillingstijd is  seconde frequentie = 3 hertz b periode =  seconde T 2π  u 0,2 t O    -0,2 8.4

h opgave 47 40 a h = a + b sin( c(t – d) ) a = evenwichtsstand = 22 b = amplitude = 20 c = = d = 0 , want beginpunt is (0, 22) dus h = 22 + 20 sin b t = 25 geeft h = 22 + 20 sin h ≈ 39,3 dus op t = 25 is de hoogte 39,3 m. c voer in y1 = 22 + 20 sin en y2 = 32 optie intersect x = 6,25 en x = 31,25 dus gedurende 31,25 – 6,25 = 25 seconden is de hoogte meer dan 32 m. 32 30 2π 2π periode 75 20 2π 75 t 2π 75 · 25 10 t 2π 75 x O 6,25 20 31,25 40 60 80 8.4

Q heeft een faseachterstand van  dat is seconde op P opgave 49 a xP = 20 cos(30πt) Q heeft een faseachterstand van  dat is seconde op P dus xQ = 20 cos( 30π(t - ) ) R heeft een faseachterstand van  dus xR = 20 cos( 30π(t - ) ) b je krijgt xQ = 20 cos( 30π(t + ) ) en xR = 20 cos( 30π(t + ) ) 1 45 1 45 2 45 2 45 2 45 1 45

de periode van P,Q en R is 50 seconden opgave 51a lees af de periode van P,Q en R is 50 seconden P heeft 12,5 seconden voorsprong op Q het faseverschil tussen P en Q is = ¼ R heeft 7,5 seconden voorsprong op P het faseverschil tussen P en R is = faseverschil tussen Q en R is = 12,5 50 12,5 3 50 20 20 2 50 5

opgave 51b 2π 50 uP = 2 sin uP = 2 sin uQ = 2 sin (t – 12,5) uR = 2 sin (t + 7,5) t 1 25 πt 1 25 π 1 25 π

40 15 5 c zie grafiek snijpunt bij Q en R voor t = 15 en t = 40 5 15 c zie grafiek snijpunt bij Q en R voor t = 15 en t = 40 t = 15  Q omhoog en t = 40  Q omlaag dus op t = 40 d tussen t = 0 en t = 50  1 periode de blokjes gaan alledrie tegelijk omhoog tussen t = 0 en t = 5 dat is dus in × 100% = 10% van de tijd 5 50