Basisschool de Wester 9 mei 2014.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
Advertisements

De samengestelde zin.
Herhaling van hoofdstuk
Werkwoordspelling – persoonsvorm, onderwerp, t. t
Zinsontleden Gemaakt door: B & G.
Grammatica hoofdstuk 2 blz 68-69
Uitleg meewerkend voorwerp (mv)
Het onderdeel grammatica begint op blz. 206
Grammatica hst. 1 t/m 3 Woordsoorten Zinsdelen PV H1 WG LW H. 1 NG BNW
Fouten met verwijswoorden
Taalkunde Grammatica A
'Om mijn oud woonhuis peppels staan'
Onderwerp.
H2 Grammatica zinsdelen
Taalkunde Grammatica A
Zinsdelen zijn net puzzelstukken!
Stappenplan ontleden Enkelvoudige zinnen.
Het onderwerp ????????????????????.
Het lijdend voorwerp!.
Three steps to success Foutloos zinnen vertalen in drie stappen
Grammatica Nederlands
HERHALING ZINSLEER.
HERHALING ZINSLEER.
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Hoofdstuk 3 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 2 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Paragraaf 7: losstaand zinsgedeelte
Zoeken naar Constructies Jan Odijk DRONGO Taalfestival Utrecht,
Het werkwoord ontleed(t)
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
WERKWOORDELIJK GEZEGDE
Lijdend Voorwerp Juni 2014.
Grammatica zinsdelen H1 t/m H6
Goed of Fout Jan Odijk & Gertjan van Noord CLARIAH-middag Amersfoort,
PERIODE 4: KAPITEL 4 + 5C + 6C Grammatik 4: C +I Grammatik 5: C Grammatik 6: C Redemittel D + J.
Briant College H2 het onderwerp. Briant College H1 De persoonsvorm vinden en zinsdeelstrepen zetten Hoe vind je de pv? -zin vragend maken -de zin van.
persoonsvorm de De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Hoofdstuk 5 Grammatica zinsdelen Meewerkend voorwerp.
Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
Grammatica zinsdelen 2vwo, periode 2a.
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Foutieve samentrekking
Hoofdstuk 2 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
De samengestelde zin.
Bijwoordelijke bepaling
Verschil: redekundig en taalkundig ontleden
Lijdendvoorwerpszin, onderwerpszin en bijwoordelijke bijzin
Lijdende en bedrijvende vorm
Wedekerend ww en vnw Wederkerig vnw
Meewerkendvoorswerpzin
Het werkwoord (ww) Kenmerken van een werkwoord: Activiteit Sprake van
Grammatica Hoofdstuk 2.
Grammatica Stappenplan wg of ng??.
Grammatica zinsdelen Redekundig ontleden.
De apen aan de andere kant van het hek kregen vandaag heel wat grappige mensen te zien
Extra oefenen Hoofdstuk 1 & 2 Ta!ent: Grammatica & Spelling
Grammatica (redekundig)
Hoe ontleed je een zin in zeven stappen?
Grammatica zinsdelen 2havo, periode 2a.
Zinsdelen Uitleg met voorbeelden
BINGO! Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling en voorzetselvoorwerp.
ZINSDELEN HAVO-2.
Transcript van de presentatie:

Basisschool de Wester 9 mei 2014

Grammatica hoofdstuk 1 Zinsdelen benoemen

Doel van de les Het kunnen benoemen van zinsdelen

Zonder de hulp van mijn vader maak ik die opdracht af.

Stappenplan zinsdelen benoemen Persoonsvorm (pv) Onderwerp (ow) Werkwoordelijk gezegde (wg) Lijdend voorwerp (lv) Meewerkend voorwerp (mv) Bijwoordelijke bepaling(en) (bwb)

1. Zoek de persoonsvorm Zet de zin ineen andere tijd (tijdproef) Hij loopt over de stoep naar huis Hij liep over de stoep naar huis. Maak van de zin een vraag zin Loopt hij over de stoep naar huis?

2. Zinsdeelproef Zet streepjes tussen de zinsdelen Hij geeft het meisje een mooi boek Hij / geeft/ het meisje /een mooi boek

3. Onderwerp zoeken Stel de vraag: Wie (soms: wat) + pv of zet de pv in het enkelvoud/meervoud Hij geeft het meisje een mooi boek Wie geeft het meisje een mooi boek? Antwoord:Hij Hij geeft het meisje een mooi boek. Zij geven het meisje een mooi boek.

4. Benoem het werkwoordelijk gezegde (wg) zoek alle werkwoorden in de zin Hij geeft het meisje een mooi boek Geeft is het enige werkwoord Werkwoordelijk gezegde: geeft

5. Lijdend voorwerp (lv) Stel de vraag: Wat (soms: Wie) +wg+ ow? Hij geeft het meisje een mooi boek. Wat geeft hij het meisje? Antwoord: een mooi boek

6. Zoek het meewerkend voorwerp (mv) Stel de vraag: Aan wie (soms: voor wie) + wg + ow + lv? Aan wie geeft hij het mooie boek? Antwoord: het meisje

7. Zoek de bijwoordelijke bepaling (en) bwb Stel vragen als: Waar? Wanneer? Waarom? Hoe? Enz. Hij geeft thuis het meisje een mooi boek. Waar geeft hij het meisje een mooi boek? Antwoord: thuis