Welkom Havo 5.
Agenda voor de aankomende 3 lessen. De aankomende 2 lessen gaan we oefenopgaves maken van H1 t/m 3 De laatste les zal ik alle theorie van H4 tm H7 herhalen (uur lang luisteren) zodat jullie nog 1x alles gehoord hebben. Voor de oefenopgaves heb ik tevens antwoordmodellen geprint, ik bespreek ze klassikaal na, vind je dat het te lang duurt / te traag gaat / te snel / te saai om ff op te letten, vraag dan even om een antwoordmodel.
Maak les 12 oefenopgave 1a, 1b en 1c (3 kleine opgaves). 20 minuten de tijd Gebruik je lesbrief als je er niet uitkomt. Anders vraag je buurman/vrouw. Of vraag de docent. Eerder klaar? Oefenopgave 2 maken. 13 14 12 15 17 20 19 18 11 16 9 3 2 1 4 5 8 7 6 10
8 7 9 10 6 4 1 2 3 5 Maak les 12 oefenopgave 2 10 minuten de tijd Gebruik je lesbrief als je er niet uitkomt. Anders vraag je buurman/vrouw. Of vraag de docent. Eerder klaar? Starten met volgende oefenopgave. 8 7 9 10 6 4 1 2 3 5
Maak les 13 oefenopgave 3a en 3b 15 minuten de tijd Gebruik je lesbrief als je er niet uitkomt. Anders vraag je buurman/vrouw. Of vraag de docent. Eerder klaar? Oefenopgave A maken. 11 12 10 13 15 14 9 7 2 1 3 4 6 5 8
Maak les 13 oefenopgave 4a 15 minuten de tijd Gebruik je lesbrief als je er niet uitkomt. Anders vraag je buurman/vrouw. Of vraag de docent. Eerder klaar? Oefenopgave A maken. 11 12 10 13 15 14 9 7 2 1 3 4 6 5 8
Terugblik: Marktfalen gezien vanuit de overheid: De overheid is niet tevreden met de prijs/het product wat tot stand komt op de markt. de overheid vind het product te duur waardoor niet iedereen van het product gebruik kan maken. Of de overheid vind dat er te weinig concurrentie is waardoor de bedrijven te hoge winsten maken ten koste van de consument die te weinig keus heeft. Oplossing: maximumprijzen. Gevolg van deze maximumprijzen voor de markt. Er ontstaat een vraagoverschot, voor de gestelde maximumprijs is er meer vraag naar een product dan aanbod van het product.
Grafisch en rekenkundig het overschot berekenen. In figuur 4.1 zien we dat er een tekort/overschot ontstaat Aanbodtekort/vraagoverschot. Berekenen door de maximumprijs in te vullen in vraag en aanbodfuncties. Het verschil tussen de gevraagde en aangeboden hoeveelheid is het aanbodtekort/vraagoverschot).
Soms vind de overheid de prijs die ontstaat te laag. De overheid vind dat de producent geen redelijk inkomen kan verdienen, maar vind de productie van het goed dusdanig belangrijk dat hij het inkomen van de product wilt beschermen (bijvoorbeeld voedsel). De overheid vind het product dusdanig belangrijk, dat het de kwaliteit wilt waarborgen door een prijs aan te bieden waardoor voldoende kwalitatief goede producten worden gemaakt. Oplossing: minimumprijzen. Gevolg: een aanbodsoverschot, vraagtekort, ten slotte aanbieders gaan bij deze verhoogde prijs meer produceren, en door de verhoogde prijs neemt de vraag af. Oplossing van de overheid: of het opkopen van dit aanbodoverschot, of een quotum stellen (de producent mag maximaal aantal producten maken.
Heffingen en subsidies. Naast minimum een maximum prijzen kan de overheid op andere manieren de markt beïnvloeden. Heffing verlagen het aanbod, tenslotte de aanbieders moet een gedeelte van de ontvangen prijs afstaan aan de overheid. Subsidies verhogen het aanbod, tenslotte naast de prijs van het product ontvangt de producent ook nog een subsidie (vaak wordt deze subsidie in de prijs meegerekend).
Loonvorming. Hoeveel je gaat verdienen wordt als je gaat werken wordt voor een groot gedeelte bepaald door vraag en aanbod. Laag opgeleid werk is vaak veel meer aanbod dan vraag, dus een lage prijs. Hoog opgeleid werk is vaak meer vraag dan aanbod, dus een hogere prijs. Om de werknemer te beschermen is er vaak sprake van een minimumloon, dit is het bedrag wat je minimaal verdiend zodra je gaat werken. (vergelijkbaar met een minimumprijs) Hierdoor ontstaat mogelijk wel werkloosheid.
De cao. (collectieve arbeidsovereenkomst). Wanneer je gaat werken teken je met je werkgever een arbeidsovereenkomst Primaire arbeidsvoorwaarde: Loon, werktijden. Secundaire arbeidsvoorwaarde: reiskostenvergoeding, vakantie, kinderopvang Individuele arbeidsovereenkomst = tussen jou en je werkgever. Collectieve arbeidsovereenkomst = voor iedereen die werkt in een bepaalde bedrijfstak. Daarin staan de minimale arbeidsvoorwaarde (minimumloon, minimaal aantal dagen vakantie ect).
De collectieve arbeidsovereenkomst. Voor iedereen die dus werkt in een bepaalde bedrijfstak gelden deze arbeidsvoorwaarden. Hoe komen de voorwaarden tot stand? De werkgevers en werknemersvakbonden overleggen met elkaar. Je kan als werknemer je aansluiten bij een vakbond, hoe meer mensen zich aansluiten bij een vakbond, hoe sterker de onderhandelingspositie van de vakbond is. Het percentage van het aantal werknemers in een bedrijfstak die lid is van een vakbond noemen we de organisatiegraad.
De onderhandelingen. De onderhandelingen gaat soms hard tegen hard. Werknemersvakbonden willen vaak meer loon. Werkgeversbonden willen dit niet, ter bescherming van hun winst. Werknemersvakbonden roepen soms hun leden op om te gaan staken om werkgeversvakbonden te overtuigen hun eisen te accepteren. Wanneer de leden ervoor kiezen om te gaan staken is er sprake van zelfbinding: vrijwillig jezelf binden aan een bepaalde keuze om de keuze van de ander te beïnvloeden. Waar zien we dit super veel? Relaties. Als je iets anders wilt dan patat eten kook je het maar lekker zelf.
toezicht NVWA: voedsel en waren autoriteit. (Man man man) ACM: autoriteit consument en markt (let op dat er niet teveel marktmacht is). Waar wordt op gelet: overnames en fusies. Overname : 1 groot bedrijf neemt een kleiner bedrijf over (open aandelen) Fusie: 2 bedrijven worden samen gevoegd, vaak gelijke grote.
Octrooi. Wat is een octrooi? Het alleenrecht om gebruik te maken/produceren van een bepaald product/uitvinding/innovatie. waarom? Om de uitvinder de tijd te geven de gemaakte ontwikkelingskosten terug te verdienen. voordeel? Bedrijven gaan opzoek naar nieuwe innovaties voor verbeterde/nieuwe/goedkopere producten omdat ze beschermt zijn door het octrooi Nadeel? Ze krijgen hierdoor een monopolie positie op het gebruik van het product, waardoor ze de prijzen hoog kunnen houden.
Dominante strategie: marieke’s baas betaalt niet mee. Waarom? Ongeacht wat de andere kiezen, het is voor marieke’s baas voordeliger om niet mee te betalen. Andere winkeliers betalen mee: kan hij beter niet mee betalen (50 > 30), andere winkeliers betalen niet mee, kan hij beter niet mee betalen (0 > -20) Dit zelfde geldt voor andere winkeliers, die kunnen ook beter niet mee betalen. (zelfde opbrengsten voor hun als voor mariekes baas. Gevolg: niemand betaald mee.
Mogelijke oplossingen: Zelfbinding: het kan mensen vragen of ze openlijk willen kiezen voor de strategie samenwerken. Voordelen benoemen van samenwerken, zichtbaar maken wat deze voordelen zijn. Normbesef: samenwerking komt tot stand wanneer het de norm is om samen te werken. Kleine gemeenschappen is er meer sprake van normbesef dan in grotere gemeenschappen. Collectieve dwang: Wanneer de leden gedwongen worden om samen te werk (wordt contractueel vastgesteld, vaak met boete bij overtreding).
Collectieve goederen: Er zijn een aantal goederen die de overheid aanbieden: Redenen: of het goed komt er niet, omdat het privaat niet wordt aangeboden. Of ze willen een bepaalde kwaliteitsgarantie. Of er is geen prijs voor vast te stellen daar gaan we nu naar kijken. Voorbeeld uit het boek: een dijk, iedereen wilt graag een dijk om zich te beschermen, niemand wil ervoor betalen. Vaak voldoen goederen die de overheid aanbied aan 2 kenmerken. De producten zijn niet-uitsluit baar: als je achter een dijk woont of je wel of niet mee betaald je bent hoe dan ook beschermt. Niet rivaliserend: of er nu 10 mensen of 100 mensen achter de dijk wonen, de bescherming per persoon blijft even hoog. Wanneer goederen niet rivaliserend en niet-uitsluit baar zijn spreken we van collectieve goederen.
Wat bied de overheid aan? De overheid bied collectieve goederen aan: Niet uitsluitbaar: (je kan mensen niet uitsluiten van het gebruik van het goed) Niet rivaliserend: (het nut van het goed neemt niet af naarmate meer mensen er gebruik van maken) Toch bied de overheid ook goederen aan die uitsluitbaar of rivaliserend zijn. Dit noemen we individuele goederen. Wanneer de overheid individuele goederen aanbied noemen we dit quasicollectieve goederen Denk aan: onderwijs.
Externe effecten. Wanneer je een ijsje koopt betaal je daarvoor bijvoorbeeld $1.50 30 cent daarvan zijn de kosten van de ingrediënten. 15 cent de kosten van de verpakking. 15 cent zijn transsportkosten. 10 cent opslagkosten. 80 cent is winst voor de verkoper. Daarentegen het produceren/aanschaffen van het ijsje heeft nog meer effecten. Zo kan bijvoorbeeld tijdens de productie of vervoeren van het ijsje het milieu worden aangetast. Effecten die wel ontstaan, maar niet in de prijs zijn opgenomen noemen we externe effecten. Wanneer deze positief zijn noemen we het positieve externe effecten. Zijn deze negatief heet het negatieve externe effecten.
Belangrijk! Het is alleen een extern effect als het niet in de prijs verwerkt zit. Vliegtuigmaatschappijen betalen milieubelasting omdat de brandstof van vliegtuigen het milieu aantast. Deze belasting berekenen de vliegtuigmaatschappijen door in de prijs. Dus in de prijs zit een gedeelte wat naar de overheid gaat die het geld gebruikt om het milieuprobleem aan te pakken. Milieuvervuiling is hier dus geen extern effect, het zit in de prijs opgenomen.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bestaat uit de 3p’s People: mensen binnen de organisatie (betaal ik iedereen naar behoren). Planet: ga ik goed maatschappelijk veranderwoord om met het milieu Profit: hoe heb ik mijn winst behaald, is het rechtmatig. Hoe investeer ik mijn winst
Vandaag veel zelfstandig lezen en werken (relatief weinig uitleg). In Nederland kennen we 4 ondernemingsvormen: De eenmanszaak: een bedrijf met 1 eigenaar die verantwoordelijk is voor alle winst en verlies (bij verlies is hij aansprakelijk op privé vermogen) De vennootschap onder firma: een bedrijf met meerdere eigenaren die verantwoordelijk zijn voor alle winst en verlies (bij verlies zijn ze alle aansprakelijk op hun privé vermogen) Het besloten vennootschap: bedrijf die zijn aandelen besloten heeft verkocht (dus niet op de beurs) eigendom van de aandeelhouders, niet aansprakelijk op privé vermogen. Het naamloos vennootschap: bedrijf die zijn aandelen verhandeld via de beurs. Eigendom van de aandeelhouders, niet aansprakelijk op privé vermogen.
Hoe komen bedrijven aan geld. De eenmanszaak en vennootschap onder firma: Lenen. De NV en BV: Lenen of aandelen uitgeven.