Hoofdstuk 3 Grammatica zinsdelen Lange onderwerpen
Wat weet je nog? Lees de volgende zin eens: Het boek staat op de boekenplank. Wat is in deze zin het onderwerp? Juist. Het boek is onderwerp. Hoe heb je het onderwerp gevonden? Wie/wat + gezegde
Het onderwerp Nu veranderen we de zin een beetje: Het boek met een mooie foto op de kaft staat op de boekenplank. Wat is nu het onderwerp? Wie/wat + gezegde Wie + wat staat op de boekenplank? Het onderwerp is het boek met een mooie foto op de kaft.
Lange onderwerpen Daarnet heb je een lang onderwerp gezien. Een onderwerp hoeft dus niet maar één of twee woordjes te zijn. Een lang onderwerp kan een opsomming zijn: Patat, kroketten en kaassoufflés mogen niet gegeten worden als je aan de lijn doet. In een lang onderwerp kan een bijvoeglijk naamwoord staan: Het allermooiste meisje van de klas heeft gezoend met Ruben.
Oefenen! Bekijk straks het rijtje zinnen. In deze zinnen is het onderwerp kort. Maak met je buurman of buurvrouw het onderwerp langer. Maak het zo lang mogelijk! Bijvoorbeeld: De voetballer heeft een doelpunt gemaakt. De heel erg gespierde en knappe voetballer heeft een doelpunt gemaakt. En nu gaan jullie de onderwerpen langer maken.
Oefenen! De vis werd gevangen. De zangeres heeft The Voice gewonnen. Het jongetje rende naar huis. De hond liep alleen op straat.