TRANSPORT VO-CONTENT Leren voor SO1: Dia 2 t/m 14

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Dissectie van het hart.
Advertisements

Bloedsomloop Rode kleur: met veel zuurstof = zuurstofrijk
Thema 3 Bloedsomloop.
Menselijk lichaam Bloedsomloop.
Hart en bloedvaten.
Bloed en lymfe Blz. 39.
Bloedsomloop.
Het hart En werking.
Het bloed Het bloed.
Samenhang tussen stelsels
Transport van stoffen door het bloed
Transport van stoffen door het bloed
Transport Bs 1&2 Bloed en bloedsomloop. Transport van stoffen Klein afstanden: van cel tot cel –DIFFUSIE Bloedsomloop (mens) –Dubbele bloedsomloop Grote.
Transport Bloed en bloedsomloop Informatie en animaties over het bloed.
Bloedsomloop 3 HAVO/VWO Thorbecke.
Samenvatting Bloedsomloop
Uitscheiding 5H.
De Bloedsomloop Basisstof 6: Uitscheiding Basisstof 7: Weefselvloeistof en Lymfe Basisstof 8: Antistoffen.
De bloedsomloop Basisstof 1 t/m 5.
BLOED.
Overzicht van de stofwisseling
Bloedvatenstelsel 5Havo.
Inhoud les PWB: Woensdag 9 april Uitleg Film Opdrachten Oefentoets.
Basisstof 7: Weefselvloeistof en Lymfe Basisstof 8: Antistoffen
TRANSPORT.
Over mijn lijf Ons hart klopt Gebruikte symbolen Ga naar mijn volgende dia Ga naar mijn voorgaande dia Ik wil nog even mijn informatie raadplegen Keer.
Thema 5: Transport HAVO 5 Boek: Biologie voor jou Deel: Havo B deel 2.
Hoofdstuk 8 Paragraaf 2.
Paragraaf 4 Bloed stroomt
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan
Bloedsomloop.
Hoofdstuk 8 Paragraaf 1.
TRANSPORT Thema 5.
Bloedvatenstelsel Functie Vervoer zuurstof en koolstofdioxide
10.1 Goed geregeld Hst 10 Gezondheid 3 VWO.
§8.4 Bloed stroomt Bladzijde 49.
Johan Bügel Campus Winschoten
5 Transport ©JasperOut.nl.
Les 3: Orgaanstelsels a - Hart en bloedvaten. Even ter info: Water(H 2 O) Mens is 60% water ± 42 liter Bloed: 5 – 6 liter Water is oplosmiddel, transportmiddel,
De Bloedsomloop Bram Janssens.
Anatomie en Fysiologie
Week 2 Samenstelling bloed Bloedsomloop Inspanning.
Thema 4 De Bloedsomloop handboek vanaf blz. 117 werkboek vanaf blz. 112 Ik van binnen, als intro play: ik van binnen.
Grote en kleine bloedsomloop Hart en bloedvaten
Ademhaling en bloed.
Inwendig milieu – zit in bloed en cellen
H10 Gezondheid.
Bloed Kees van den Bergh.
Opslag, uitscheiding en bescherming
§9.4 Je bloed stroomt Bladzijde 75.
Thema 4. De bloedsomloop B1. Bloed B2. De bloedsomloop B3. Het hart
De bloedsomloop Hoofdstuk 3.
Hart en bloedvaten.
Excretie of uitscheiding
De bloedsomloop Waarom hebben we een bloedsomloop:
De bloedsomloop Hoofdstuk 3.
bloedsomloop en lymfestelsel
Bloedquiz.
De bloedsomloop Hoofdstuk 3.
Bloedsomloop.
Samenstelling van het bloed
Thema 8 Opslag, uitscheiding en bescherming
Ademhaling en bloed.
Herhalingspowerpoint bs 5-8
Bs 5 Transport door het lichaam
dierlijke cel en een plantaardige cel
Bloedsomloop Circulatie systeem.
Transcript van de presentatie:

TRANSPORT VO-CONTENT Leren voor SO1: Dia 2 t/m 14 Leren voor TOETS: Dia 2 t/m 18 Dia 19 t/m 26 = verrijkingsstof VO-CONTENT

Bloedplaatje

De 4 bestanddelen van bloed zijn: 1 = witte bloedcel 2 = bloedplasma 55 % 45 % = bloed zonder cellen 5 – 6 liter De 4 bestanddelen van bloed zijn: 1 = witte bloedcel 2 = bloedplasma 3 = bloedplaatjes 4 = rode bloedcel bestaat uit: - (vooral) water - (plasma)-eiwitten - opgeloste stoffen vervoert: - zuurstof - voedingsstoffen - koolstofdioxide - afvalstoffen

Rode bloedcellen Rode bloedcellen: Geen celkern Bevat hemoglobine (=eiwit) Functie: vervoer van zuurstof en koolstofdioxide. 5.000.000 per mm3 (44%) wordt gemaakt in het beenmerg. Bloedarmoede = bloed bevat te weinig rode bloedcellen (meestal door te weinig ijzer in je voedsel) Je voelt je zwak en moe.

witte bloedcellen (=Macrofagen) Celkern geen vaste vorm functie: afweer tegen ziekteverwekkers 7.000 permm3 (0.5 %) Wordt gemaakt in het beenmerg. ETTER OF PUS: dode witte bloedcellen en dode ziekteverwekkers

bloedplaatjes geen celkern functie: bloedstolling 300.000 per mm3 (minder dan 0.5%) worden gemaakt in het beenmerg Hoe ontstaat een korstje? Bloedplaatjes en plasma zorgen ervoor dat fibrinogeen verandert in fibrinedraden. Rode bloedcellen blijven hierin hangen.

Wat weet je al? koolstofdioxide lucht zuurstof glucose Verteringsproducten VERBRANDING IN DE SPIER: zuurstof + glucose koolstofdioxide + water + energie

Het hart Functie: bloed rond pompen. slagader SLAGADERS: pompen bloed vanuit het hart naar de rest van je lichaam.

Kransslagaders: aftakking van de aorta brengt zuurstof en voedingsstoffen naar de hartspier Kransaders: halen koolstofdioxide en afvalstoffen weg uit de hartspier.

long hart aorta holle ader cellen = zuurstofrijk = zuurstofarm R L L R R L

Dubbele bloedsomloop: per omloop 2 x door het hart. Kleine bloedsomloop: Zuurstof opnemen in het bloed en koolstofdioxide afgeven aan de lucht Grote bloedsomloop: Zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed

Boezems: weinig gespierde wand Kamers: gespierde wand Linkerkamer: ZEER gespierde wand

KLEPPEN: Slagaders: alleen bij het hart (halvemaanvormige kleppen) Aders: overal De kleppen voorkomen dat het bloed terugstroomt

Slagader = zuurstofrijk Ader = zuurstofarm longslagader = zuurstofarm BEHALVE BIJ DE KLEINE BLOEDSOMLOOP longader = zuurstofrijk

haarvaten bovenste holle ader Onderste holle ader nierader NAMEN VAN DE BLOEDVATEN: Leverslagader LEVER leverader Nierslagader NIER nierader Armslagader ARM armader halsslagader linkerkamer aorta nierslagader

SLAGADERS - ADERS – HAARVATEN zuurstofrijk zuurstofarm wand = 1 cellaag dik weg toe hoge druk lage druk diep in het ondiep in het lichaam lichaam bloedplasma dat buiten de haarvaten is noem je weefselvocht

aorta linkerkamer leverslagader darmslagader holle ader rechterkamer poortader POORTADER: - zuurstofarm bloed - dunne darm lever - bevat na een maaltijd veel voedingsstoffen. lever kan deze tijdelijk opslaan.

UITSCHEIDING: Functie van de nieren: afvalstoffen, overtollig water, overtollige zouten en schadelijke stoffen uit het bloed verwijderen. Urineleiders: vervoeren urine van nieren naar de blaas Urineblaas: tijdelijke opslag van urine Urinebuis: voert urine af uit het lichaam

Hartinfarct / hartstilstand Bypass operatie Dotteren Weinig vet HART- EN VAATZIEKTEN Hartinfarct / hartstilstand = vernauwing van een kransslagader Bypass operatie Dotteren Weinig vet Weinig zout

slagaderverkalking Nicotine vernauwt je bloedvaten Er zit een bloedprop (stolsel) in een bloedvat.

Afweersysteem INFECTIEZIEKTEN: worden veroorzaakt door bacteriën en schimmels of door virussen. Komen het lichaam binnen via: - de luchtwegen - besmet voedsel - bloed - seksueel contact Je bent dan besmet. Incubatietijd = de tijd dat je je nog niet ziek voelt maar .... het virus of de bacteriën tasten dan al wel je lichaam aan.

BACTERIE VIRUS 1 complete cel genetisch materiaal en een eiwitmantel. (geen levend organisme!) Vermenigvuldigd door deling laat zich namaken door lichaamscel (kan zich niet zelf voortplanten / heeft gastheer nodig) Te bestrijden door het lichaam zelf Te bestrijden door witte bloedcellen. (witte bloedcellen) of door antibiotica. Cholera - hiv Legionella - koortslip Salmonellavergiftiging - verkoudheid Tyfus - waterpokken

Afweersysteem (=immuunsysteem): Afweersysteem (=immuunsysteem): je lichaam gaat de ziekteverwekkers proberen te doden. Symptomen = kenmerken, klachten en ongemakken veroorzaakt door een ziekte. Diagnose = oordeel van de arts aan de hand van de symptomen.

Antigeen = eiwit aan de buitenkant van een cel Ook ziekteverwekkers hebben antigenen. Je immuunsysteem herkent deze lichaamsvreemde antigenen. De witte bloedcellen (fagocyten) vallen de ziekteverwekkers aan en eten ze op. (= aspecifieke afweersysteem) Andere cellen van je immuunsysteem vallen vervolgens de antigenen aan met antistoffen. (= specifieke afweersysteem) Deze antistoffen omsingelen de ziekteverwekker en maken deze onschadelijk.

Inenting = je krijgt met een naald een stof in je bloedbaan gespoten. Actieve immunisatie = inenting met antigenen. Je afweersysteem wordt aan het werk gezet. Passieve immunisatie = inenting met antistoffen. Je afweersysteem hoeft niets te doen. Antibiotica: werkt alleen bij bacteriën.

BLOEDTRANSFUSIE DONOR = iemand die bloed geeft. ACCEPTOR = iemand die bloed ontvangt.