PERIODE 4: KAPITEL 4 + 5C + 6C Grammatik 4: C +I Grammatik 5: C Grammatik 6: C Redemittel D + J.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Grammatica Passwort Deutsch Klas 4
Advertisements

Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
Werkwoordspelling – persoonsvorm, onderwerp, t. t
Zinsontleden Gemaakt door: B & G.
Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Basisschool de Wester 9 mei 2014.
Onderwerp.
H2 Grammatica zinsdelen
Taalkunde Grammatica A
Stappenplan ontleden Enkelvoudige zinnen.
2) modale hulwerkwoorden
Grammatica Nederlands
Werkwoorden Tegenwoordige tijd.
HERHALING ZINSLEER.
5 Minuten lesen.
Uitleg persoonsvorm (pv)
Fehler und Heimtücken Kapitel 2 Aufgabe 44
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 2 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
GRAMMATICA Groepjes woorden uit een zin die bij elkaar horen:
H. Lukens.  Les 2 van Projekt: ich bin…  Vragende voornaamwoorden (Interrogativpronomen)  “Spiel”  Üben.
Je gaat de dialoog voorstellen oefenen. Per dia zie je steeds twee zinnen. De ene zin is voor Peter, de andere voor Heiner. Door op het luidsprekertje.
Het werkwoord ontleed(t)
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Persoonlijk voornaamwoord
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
De betrekkelijk voornaamwoorden
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets 14 Dec H3c.
Stof voor Proefwerk Trabitour C – Kapitel 9 Je moet kennen en kunnen: Woordjes AB Zinnen TB Bezittelijke voornaamwoorden - TB 48 Werkwoorden.
Wat te leren voor de Grammatica toets Kap2 Duits:.
Duits Klassen 2 alle gramm info boek A. einundzwanzig hunderteins ! dreißig ! vierzig fünfzig sechzig ! siebzig ! achtzig neunzig hundert tausend 109.
Lijdend Voorwerp Juni 2014.
Grammatica zinsdelen H1 t/m H6
Te leren voor Gramm SO 14 jan H3c. TB125  Gebruik de woorden: können dürfen wollen müssen sollen mögen wissen In de Tegenwoordige Tijd (OTT)
Duits -1 Grammatica.
Seite 44/45 TB.  Je hebt al geleerd: 1. De werkwoorden haben, sein en werden in het Präsens en Präteritum (Periode 1) 2. De vervoegingen van normale.
Grammatik C + I Redemittel J + D
Grammatik C + I Redemittel D + J
PERIODE 3: KAPITEL 3 Grammatik C + J Redemittel D + J.
persoonsvorm de De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Hoofdstuk 5 Grammatica zinsdelen Meewerkend voorwerp.
Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
Grammatica zinsdelen 2vwo, periode 2a.
J. van Os Maurick College Tweede klas
Die deutsche Satzbau Welche Reihenfolge, in Beziehung auf die Verben, muss man beachten, wenn man einen deutschen Satz schreibt?
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets
Schulprüfung Schreibfertigkeit
Hoofdstuk 2 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Overzicht van de zinsdelen
Verschil: redekundig en taalkundig ontleden
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets
Lijdendvoorwerpszin, onderwerpszin en bijwoordelijke bijzin
Wedekerend ww en vnw Wederkerig vnw
De betrekkelijk voornaamwoorden
Grammatica Hoofdstuk 2.
Het persoonlijk voornaamwoord
Klassen 2 alle gramm info boek A
Grammatik: Modalverben
J. van Os Maurick College Tweede klas
J. van Os Maurick College Tweede klas
Hoe ontleed je een zin in zeven stappen?
Grammatica zinsdelen 2havo, periode 2a.
modale hulwerkwoorden
Het gezegde (vraagzin van maken, pv komt vooraan)
BINGO! Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling en voorzetselvoorwerp.
sterke werkwoorden Sterke werkwoorden hebben minimaal twee stam-
Transcript van de presentatie:

PERIODE 4: KAPITEL 4 + 5C + 6C Grammatik 4: C +I Grammatik 5: C Grammatik 6: C Redemittel D + J

Grammatik 4C De werkwoorden können, dürfen en möchten

Können, dürfen en möchten kunnenmogen (toestemming) zou graag willen könnendürfenmöchten ichkanndarfmöchte dukannstdarfstmöchtest er/sie/es/mankanndarfmöchte wirkönnendürfenmöchten ihrkönntdürftmöchtet siekönnendürfenmöchten Siekönnendürfenmöchten

Können, dürfen en möchten Voorbeelden: können = kunnenHier kannst du schöne Mode finden. Können Sie die Hose bestellen? dürfen =mogen, toestemming hebben Du darfst hier nicht essen. Dürfen wir die Jeans ausprobieren? möchten = zou graag willenIch möchte Einkaufen gehen. Welche Farbe möchtet ihr?

Grammatik 4I Het persoonlijk en vragend voornaamwoord als lijdend voorwerp

Persoonlijk en vragend voor- naamwoord als lijdend voorwerp

Die vierde naamval Het lijdend voorwerp in het Duits staat in de vierde naamval (4). Het persoonlijk voornaamwoord verandert in de vierde naamval meestal van vorm. Ook het vragend voornaamwoord wer verandert in de vierde naamval van vorm. 1 Wer ist das? 4 Wen hast du gestern in der Stadt getroffen?

Het onderwerp en lijdend voorwerp Hoe vind je ook alweer het onderwerp? Onderwerp Elke zin heeft een onderwerp (ow). Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Zo vind je het onderwerp 1 Zoek de persoonsvorm. 2 Stel de vraag: Wie (soms: Wat) + persoonsvorm? 3 Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Het onderwerp en lijdend voorwerp Hoe vind je ook alweer het lijdend voorwerp? Lijdend voorwerp Bijna alle zinnen hebben een onderwerp en een gezegde. Een zin kan nog meer zinsdelen hebben, bijvoorbeeld een lijdend voorwerp (lv). Zo vind je het lijdend voorwerp 1 Noteer eerst onderwerp en gezegde. 2 Stel dan de vraag: Wat (soms: Wie) + gezegde + onderwerp? Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Grammatik 5C De werkwoorden wollen, wissen en mögen

Wollen, wissen en mögen

Grammatik 6C De werkwoorden müssen en sollen

müssen en sollen

müssen = moeten Da muss ich aber lachen. (het kan niet anders, noodzaak) sollen = moeten Er soll sich beim Direktor melden (een ander wil het) Bij sollen gaat het dus om iets wat een ander wil: