Grammatica zinsdelen H1 t/m H6

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
Advertisements

De samengestelde zin.
Uitleg bijwoordelijke bepaling (bwb)
Herhaling van hoofdstuk
Werkwoordspelling – persoonsvorm, onderwerp, t. t
Uitleg meewerkend voorwerp (mv)
Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Het onderdeel grammatica begint op blz. 206
Grammatica hst. 1 t/m 3 Woordsoorten Zinsdelen PV H1 WG LW H. 1 NG BNW
Basisschool de Wester 9 mei 2014.
Fouten met verwijswoorden
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Het meewerkend voorwerp (lastige gevallen)
'Om mijn oud woonhuis peppels staan'
Onderwerp.
H2 Grammatica zinsdelen
Taalkunde Grammatica A
Zinsdelen zijn net puzzelstukken!
Stappenplan ontleden Enkelvoudige zinnen.
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
Three steps to success Foutloos zinnen vertalen in drie stappen
Grammatica Nederlands
HERHALING ZINSLEER.
WERKWOORDSPELLING Hoe doe je dat ?.
Brugklas Werkwoordspelling.
2 VWO Werkwoorden.
Uitleg persoonsvorm (pv)
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 2 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Hoe gebruik ik -d & -t? Leren en oefenen Maar eerst…….
Het werkwoord ontleed(t)
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
Werkwoordspelling -d of –t?
WERKWOORDELIJK GEZEGDE
Lijdend Voorwerp Juni 2014.
Werkwoordsvormen, voorzetsels en voegwoorden
Wat is de infinitief? Van Dale: de onverbogen vorm van het werkwoord
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
persoonsvorm de De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Hoofdstuk 5 Grammatica zinsdelen Meewerkend voorwerp.
lopen, vallen, gamen, nadenken
Werkwoordspelling.
Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
Grammatica zinsdelen 2vwo, periode 2a.
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Foutieve samentrekking
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
De samengestelde zin.
Bijwoordelijke bepaling
Verschil: redekundig en taalkundig ontleden
Werkwoordspelling. Werkwoordspelling Tegenwoordige tijd Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat, kun je kiezen uit drie vormen: 1 = ik-vorm.
Lijdendvoorwerpszin, onderwerpszin en bijwoordelijke bijzin
Lijdende en bedrijvende vorm
Wedekerend ww en vnw Wederkerig vnw
Grammatica Hoofdstuk 2.
Grammatica zinsdelen Redekundig ontleden.
De apen aan de andere kant van het hek kregen vandaag heel wat grappige mensen te zien
Extra oefenen Hoofdstuk 1 & 2 Ta!ent: Grammatica & Spelling
Hoe ontleed je een zin in zeven stappen?
lopen, vallen, gamen, nadenken
Grammatica zinsdelen 2havo, periode 2a.
Het gezegde (vraagzin van maken, pv komt vooraan)
BINGO! Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling en voorzetselvoorwerp.
Transcript van de presentatie:

Grammatica zinsdelen H1 t/m H6 In deze powerpoint kun je stap voor stap door de theorie: Wat is de persoonsvorm? Hoe vind je de persoonsvorm? Wat is het werkwoordelijk gezegde? Wat is een zinsdeel? Hoe vind je de zinsdelen? Vaste rollen voor zinsdelen Hoe vind je het onderwerp? Hoe vind je het lijdend voorwerp? Hoe vind je het meewerkend voorwerp? Wat is de bijwoordelijke bepaling? Alles in één kort overzicht (‘spiekbriefje’) Uitstapje: Wat is een werkwoord?

1. Wat is de persoonsvorm? De persoonsvorm is een werkwoord. Het is het enige werkwoord in de zin dat kan veranderen van tijd, persoon of getal: De jongen heeft de fiets wit gelakt. De jongen had de fiets wit gelakt.  verandering van tijd Ik heb de fiets wit gelakt.  verandering van persoon De jongens hebben de fiets wit gelakt.  verandering van getal Let op: In de voorbeelden hierboven staat nog een werkwoord: gelakt. Omdat dit niet de persoonsvorm is, blijft gelakt hier steeds hetzelfde. In je boek: blz. 25 Terug naar het begin

2. Hoe vind je de persoonsvorm? Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden: Maak van de zin een vraag. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm. Zet de zin in een andere tijd: van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Verander de zin van getal: van enkelvoud naar meervoud of andersom. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. Let op: bij scheidbare werkwoorden is alleen het stukje dat van tijd verandert de persoonsvorm. Voorbeeld: Elke ochtend zwaait mijn moeder mij uit. (pv = zwaait, dus niet zwaait uit) In je boek: blz. 25 Terug naar het begin

3. Wat is het werkwoordelijk gezegde? Alle werkwoorden in een zin bij elkaar noem je het werkwoordelijk gezegde. In zinnen waarin maar één werkwoord staat, is de persoonsvorm tegelijk het werkwoordelijk gezegde: Ilse zingt in een popgroep. pv = zingt wg = zingt In zinnen waarin meerdere werkwoorden staan, is de persoonsvorm samen met alle andere werkwoorden het werkwoordelijk gezegde: Henk heeft de hond uitgelaten. pv = heeft wg = heeft uitgelaten In je boek: blz. 109 + 111 Terug naar het begin

4. Wat is een zinsdeel? Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Goed onthouden: Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel. In je boek: blz. 26 Terug naar het begin

5. Hoe vind je de zinsdelen? Er zijn twee manieren om de zinsdelen te vinden: Kijk welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde blijven staan. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Tip: een vraagzin is lastig in zinsdelen te verdelen; vul even het antwoord in om de zinsdelen te vinden. Kijk voor een voorbeeld op blz. 27 van je boek. In je boek: blz. 26+27 Terug naar het begin

6. Vaste rollen voor zinsdelen In elke zin zijn er vaste rollen voor een aantal zinsdelen. Deze kun je vinden door te je af te vragen: Wie doet het?  onderwerp Wie krijgt het?  meewerkend voorwerp Wie ondergaat het?  lijdend voorwerp Voorbeeld: De kinderen / gaven / de witte muis / een suikerklontje /. doen het = onderwerp krijgt het = meew. voorwerp ondergaat het = lijdend voorwerp Terug naar het begin

7. Hoe vind je het onderwerp? Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden: - Zoek de persoonsvorm. - Verdeel de zin in zinsdelen. - Vraag ‘wie doet de persoonsvorm?’ - Het antwoord op die vraag is het onderwerp. - Zoek de persoonsvorm. - Verdeel de zin in zinsdelen. - Verander de persoonsvorm van getal (enkelvoud meervoud). - Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp. In je boek: blz. 67 + 69 Terug naar het begin

8. Hoe vind je het lijdend voorwerp? Het lijdend voorwerp vind je op de volgende manier: Schrijf eerst het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde op. Stel dan de vraag: Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp. Voorbeeld: De jongen kocht een chocoladereep. Wat kocht de jongen? Antwoord: een chocoladereep = lijdend voorwerp In je boek: blz. 151 onderwerp wg Terug naar het begin

9. Hoe vind je het meewerkend voorwerp? Het meewerkend voorwerp vind je op de volgende manier: Schrijf eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp op. Stel dan de vraag: Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Als er een antwoord is, is het antwoord op die vraag is het meewerkend voorwerp. Voorbeeld: Eergisteren hebben wij u alle benodigde gegevens gemaild. Aan wie hebben wij alle benodigde gegevens gemaild? Antwoord: u = meewerkend voorwerp In je boek: blz. 193 pv + wg ow lijdend voorwerp wg Terug naar het begin

Lees verder op de volgende dia 10. Wat is de bijwoordelijke bepaling? Alle zinsdelen die overblijven nadat je persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp uit de zin hebt gehaald, zijn bijwoordelijke bepaling. 1. Er zijn bijwoordelijke bepalingen die antwoord geven op vragen als: Hoe? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Wanneer? Deze vraagwoorden zelf zijn ook bijwoordelijke bepalingen als ze in een zin staan. In je boek: blz. 235 Lees verder op de volgende dia

2. Andere bijwoordelijke bepalingen zijn woorden als: niet, wel, zeker, absoluut, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk. In je boek: blz. 235 Terug naar het begin

11. Alles in één kort overzicht. Wat is de persoonsvorm (pv)? Maak van de zin een vraag. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm. Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg)? Dit zijn alle werkwoorden in een zin, dus de persoonsvorm en alle andere werkwoorden. Wat zijn de zinsdelen? De woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten zijn samen een zinsdeel. Wat is het onderwerp (ow)? Stel de vraag: wie doet het? (Of: wie + pv?) Het antwoord is het onderwerp. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? Stel de vraag: wat/wie ondergaat het? (Of: wat/wie + wg + ow?) Het antwoord is het lv. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)? Stel de vraag: wie krijgt het? (Of: aan/voor wie + wg + ow + lv?) Het antwoord is het mv. Wat is de bijwoordelijke bepaling (bwb)? Alle zinsdelen die overblijven als je pv, wg, ow, lv, en mv uit de zin hebt gehaald. ‘Spiekbriefje’ Terug naar het begin

Lees verder op de volgende dia 12. Uitstapje*: Wat is een werkwoord? Een werkwoord is een woord dat vertelt wat iets of iemand doet. Alle werkwoorden kun je vervoegen. Dat betekent dat je ze van vorm kunt veranderen: een verandering van tijd Voorbeeld: heeft wordt had; een verandering van persoon Voorbeeld : van (ik) heb naar (hij) heeft; een verandering van getal Voorbeeld: van (hij) heeft naar (zij) hebben. In je boek: blz. 70 Lees verder op de volgende dia * Werkwoorden horen bij grammatica woordsoorten. Voor het begrijpen van de persoonsvorm staat het werkwoord ook in deze powerpoint.

De vormen van een werkwoord: In je boek: blz. 70 De vormen van een werkwoord: lopen ik loop jij loopt wij lopen ik/jij liep wij liepen ik heb gelopen lopend infinitief persoonsvorm tegenwoordige tijd persoonsvorm verleden tijd voltooid deelwoord hulpwerkwoord onvoltooid deelwoord Terug naar het begin