Stof voor Proefwerk Trabitour C – Kapitel 9 Je moet kennen en kunnen: Woordjes AB 61 + 75 Zinnen TB 32 + 33 Bezittelijke voornaamwoorden - TB 48 Werkwoorden.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Rot sind die Rosen.
Advertisements

Welke woorden krijgen een naamval?
Grammatica Passwort Deutsch Klas 4
1) onregelmatige werkwoorden
De trein van het leven Het leven is als een treinreis.
Naamvallen De Theorie Klas 2 – 3 - 4
STAPPENPLAN GRAMMATICUS.
De trein van het leven Het leven is als een treinreis.
Bezittelijk voornaamwoord
Doop Friso Sake Looij en Bastiaan Mike van Noordenne Zondag 10 Mei 2009 Jesaja 49: 15 Zou het mogelijk zijn dat een moeder haar kind zou kunnen vergeten,
Jongen van twaalf Op de drempel Op de drempel tussen kind en volwassen tussen kind en volwassen ontdekken wie je bent ontdekken wie je bent Jezus van twaalf,
Grammatica Passwort Deutsch Klas 4
1 1. Dauerverhör = Kruisverhoor 2. Schreibtisch = Bureau
Bienvenue à tous.
Werkwoorden Tegenwoordige tijd.
Der, die, das Artikel.
Sich vorstellen jezelf voorstellen.
In mit durch von zu zwischen aus bei an seit neben für unter.
5 Minuten lesen.
8. Leg Nathans woorden uit: ‘ Wie kann ich meinen Vätern weniger als du den deinen glauben? Kann ich von dir verlangen, dass du deine Vorfahren Lügen strafst,
bijvoeglijk naamwoord gecombineerd met trappen van vergelijking
Jugend ohne Got CARLIJN CLAASSEN JOHN GESON MERLIJN ZUIDERWIJK.
Fehler und Heimtücken Kapitel 2 Aufgabe 44
In mit durch von zu zwischen aus bei an seit neben für unter.
Familie: cool! Montag 1. Dezember.
In deze dienst zal Ds. R. Tigelaar voorgaan. Voor de dienst zingen we Ps. 4: 3 Na de zegen Ps. 31: 1, 2, 14 Schriftlezing: Openbaring 22: Tekst:
Familie: cool! 12. Februar 2014.
Wat gaan we doen vandaag?
H. Lukens.  Les 2 van Projekt: ich bin…  Vragende voornaamwoorden (Interrogativpronomen)  “Spiel”  Üben.
Wat Pha Luang Ta Bua De tijgertempel In 1999 vonden de inwoners van een klein dorpje van de provincie Kanchanaburi in Thailand in het bos twee gewonde.
Je gaat de dialoog voorstellen oefenen. Per dia zie je steeds twee zinnen. De ene zin is voor Peter, de andere voor Heiner. Door op het luidsprekertje.
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
De betrekkelijk voornaamwoorden
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets 14 Dec H3c.
Vaste voorzetsels en keuzevoorzetsels
Voorzetsels, met altijd de 4e naamval 131TB
Zwei Weisen, worauf man sich die ,Null-Gruppen’ merken kann
Wat te leren voor de Grammatica toets Kap2 Duits:.
Duits Klassen 2 alle gramm info boek A. einundzwanzig hunderteins ! dreißig ! vierzig fünfzig sechzig ! siebzig ! achtzig neunzig hundert tausend 109.
Ein informeller Brief Gute Tipps. Formuleringen Hoe gaat het met je? = Wie geht es (geht’s) dir? Ik heb het druk = Ich habe viel zu tun. in de vakantie.
Aanwijzend voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord 2 Voornaamwoorden.
Welke woorden horen bij deze groep en hoe werkt het?
Meewerkend voorwerp 3VWO
Duits -1 Grammatica.
Seite 44/45 TB.  Je hebt al geleerd: 1. De werkwoorden haben, sein en werden in het Präsens en Präteritum (Periode 1) 2. De vervoegingen van normale.
Grammatik C + I Redemittel J + D
Grammatik C + I Redemittel D + J
PERIODE 3: KAPITEL 3 Grammatik C + J Redemittel D + J.
PERIODE 4: KAPITEL 4 + 5C + 6C Grammatik 4: C +I Grammatik 5: C Grammatik 6: C Redemittel D + J.
J. van Os Maurick College Tweede klas
Die deutsche Satzbau Welche Reihenfolge, in Beziehung auf die Verben, muss man beachten, wenn man einen deutschen Satz schreibt?
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets
Schulprüfung Schreibfertigkeit
Te leren voor Schreibfähigkeits Toets
Rot sind die Rosen.
bijvoeglijk naamwoord gecombineerd met trappen van vergelijking
De betrekkelijk voornaamwoorden
Het bezittelijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord
Klassen 2 alle gramm info boek A
Grammatik: Modalverben
Leugenspel/ Lügenspiel.
J. van Os Maurick College Tweede klas
Hoe ontstaan naamvallen?
J. van Os Maurick College Tweede klas
modale hulwerkwoorden
Hoe ontstaan naamvallen?
sterke werkwoorden Sterke werkwoorden hebben minimaal twee stam-
sterke werkwoorden Sterke werkwoorden hebben minimaal twee stam-
Transcript van de presentatie:

Stof voor Proefwerk Trabitour C – Kapitel 9 Je moet kennen en kunnen: Woordjes AB Zinnen TB Bezittelijke voornaamwoorden - TB 48 Werkwoorden haben, sein, werden – TB 43 Werkwoorden met d of t in de stam – TB 44 Werkwoorden met s, z, ß in de stam – TB 44 Werkwoorden dürfen, können, mögen, müssen, wollen, wissen – TB 44 Zie verder voor de rijtjes en oefeningen

Bezittelijke voornaamwoorden: mein Vater- mijn vader dein Vater- jouw vader sein Vater- zijn vader ihr Vater- haar vader unser Vater- onze vader euer Vater - jullie vader ihr Vater- hun vader Ihr Vater- uw vader Zie ook TB 48

Mannelijk (der)onzijdig (das) der Vaterdas Kind mein Vatermein Kind dein Vaterdein Kind sein Vatersein Kind ihr Vaterihr Kind unser Vaterunser Kind euer Vater euer Kind ihr Vaterihr Kind Ihr VaterIhr Kind

Vrouwelijk (die)meervoud (die) die Mutterdie Kinder meine Muttermeine Kinder deine Mutterdeine Kinder seine Mutterseine Kinder ihre Mutterihre Kinder unsere Mutterunsere Kinder euere Mutter euere Kinder ihre Mutterihre Kinder Ihre MutterIhre Kinder

werdendürfen könnenmögen ichwerdedarfkannmag duwirstdarfstkannstmagst er/sie/eswirddarfkannmag wirwerdendürfenkönnenmögen ihrwerdetdürftkönntmögt sie/Siewerdendürfenkönnenmögen (NL:)worden, mogenkunnenhouden zullenvan, leuk vinden Zie ook TB 44

müssenwollenwissen ichmusswillweiß dumusstwillstweißt er/sie/esmusswillweiß wirmüssenwollenwissen ihrmüsstwolltwisst sie/Siemüssenwollenwissen (NL:)moeten willenweten

OEFENINGEN: Bezittelijk Voornaamwoord Schrijf op in het Duits: 1. Onze moeder7. onze ouders13. ons kind 2. Jouw zoon8. jullie tafel14. haar stoelen 3. Haar lamp9. jullie dochter15. uw huis 4. Zijn mobieltje10. mijn klok16. hun ouders 5. Hun paard11. haar computer17. jouw spullen 6. Uw schoenen12. zijn tas18: en verzin er zelf nog een paar Kies uit: MannelijkVrouwelijkOnzijdigMeervoud der Vaterdie Mutterdas Kinddie Kinder der Sohndie Tochterdas Hausdie Stühle der Tischdie Lampedas Handydie Schuhe der Computerdie Uhrdas Pferddie Sachen der Stiftdie Taschedas Fahrraddie Eltern

OEFENING Modalverben: Erwin ____________________ (willen) nach München fahren. Er ______________________(moeten) Anna wieder sehen. Die beiden __________________(kunnen) nicht ohne einander. Sie (mv)________________________(moeten) immer an den anderen denken. Im Sommer __________________________ (zullen) sie heiraten. Ich ________________________(houden van) die Musik von Nena. Welche Musik ________________________(houden van) du? ________________________ (zullen) du diesmal deine Hausaufgaben machen? Natürlich ____________________ (zullen) ich das. Ihr _______________________(weten) das ganz genau. Ich _______________________(willen) Pilot werden. Nur wer fliegen _____________________(kunnen), der _______________(weten) wie schön das Leben ist.

Hans __________________________ (moeten) eine gute Note schreiben. Er ________________________________(mogen) keine schlechte Note mehr schreiben. Er ______________________________ (willen) das Schuljahr nicht wiederholen. Maria _________________________ (weten) ganz genau, was sie _______________(willen) Sie __________________________________ (worden) später Ärztin. Entschuldigung, _________________________ (mogen) ich Sie etwas fragen? Klar doch, was immer du _______________________ (leuk vinden). Warum ________________________________ (moeten) ich um zehn Uhr zuhause sein? __________________________ (zullen) ihr morgen Fußball spielen?