De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Vrij-Katholiek Instituut voor Educatie (VKIE) Godsdienstfilosofie Pr. Gert Jan van der Steen.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Vrij-Katholiek Instituut voor Educatie (VKIE) Godsdienstfilosofie Pr. Gert Jan van der Steen."— Transcript van de presentatie:

1 Vrij-Katholiek Instituut voor Educatie (VKIE) Godsdienstfilosofie Pr. Gert Jan van der Steen

2 Tom Morris: Filosofie voor Dummies Addison Wesley, 374 p, 2002, ISBN: 9043006866 Samenvatting H20: Theïstische argumentaties voor het bestaan van God Samenvatting H21: Theodicees: rechtvaardigingen voor het toestaan van kwaad door God

3 Morris H20. Theïstische argumentaties I. Het ontologisch argument II. Het kosmologisch argument III. Het ontwerpargument IV. De religieuze ervaring

4 I. Het ontologisch argument ("Ontologie" : ontos = zijn of bestaan, logos = ratio, redeneren.) Aanname: de menselijke rede kan, zonder hulp van waarnemingen of bewijzen, tot ten minste één belangrijke conclusie komen over wat er in de werkelijkheid bestaat. Gebruikelijke aanname: het domein van gedachten en ideeën is ongelijk aan het domein van werkelijk bestaande dingen

5 I. Het ontologisch argument, variant 1 Redenering van Anselmus (1033-1109): "Als dat waarmee vergeleken niets groters denkbaar is alleen in het verstand bestaat, dan is dit ding (waarmee vergeleken niets groters denkbaar is) iets waarmee vergeleken wel iets groters denkbaar is. En dat is duidelijk een onmogelijkheid. Bijgevolg kan er geen enkele twijfel over bestaan dat iets waarmee vergeleken niets groters denkbaar is, zowel in het verstand als in de werkelijkheid moet bestaan.”

6 I. Het ontologisch argument, variant 2 Redenering van Anselmus geformaliseerd: 1. God is het enige grootst mogelijke wezen. (Per definitie) 2. Het grootst mogelijke wezen heeft de grootst mogelijke vorm van bestaan, wat zoveel betekent als noodzakelijk bestaan of bestaan onder alle mogelijke omstandigheden. (Per definitie)

7 I. Het ontologisch argument, variant 2 (vervolg) 3. Het is op zijn minst mogelijk dat God bestaat. (Er is een God denkbaar in een mogelijke reeks omstandigheden, ongeacht of dat werkelijke omstandigheden zijn of fictieve, maar mogelijke.) 4. Een God die bestaat onder alle mogelijke omstandigheden, bestaat in alle omstandigheden. (Volgt uit 2) Ergo, 5. God bestaat in de werkelijke wereld. (In de omstandigheden waarin wij onszelf geplaatst zien.)

8 I. Het ontologisch argument, variant 3 Thomas van Aquino (1225-1274): “Het is noodzakelijk iets aan te nemen wat vanuit zichzelf noodzakelijk is, en geen oorzaak heeft voor zijn noodzakelijkheid buiten zichzelf maar veeleer de oorzaak is van de noodzakelijkheid van andere dingen. En dit wordt door alle mensen God genoemd.”

9 II. Het kosmologisch argument Gaat uit van het sentiment: waarom is er iets en veeleer niets?

10 II. Een modern kosmologisch argument 1. Het bestaan van iets is alleen intelligibel (begrijpelijk) als het kan worden verklaard. (Overeenkomstig de definitie van intelligibiliteit) 2. Dus, het bestaan van het universum –(a) is niet intelligibel, of –(b) kan worden verklaard. (Volgt uit stap 1)

11 II. Een modern kosmologisch argument (vervolg) 3. Geen rationeel individu zou 2a mogen aanvaarden. (Volgt uit definitie van rationaliteit) 4. Een rationeel individu moet 2b aanvaarden: het universum heeft een verklaring. (Volgt uit de stappen 2 en 3)

12 II. Een modern kosmologisch argument (vervolg) 5. Er zijn slechts drie soorten verklaringen: –(a) Wetenschappelijk: verklaringen van de vorm V+W -> G (zelfstandige initiële fysieke Voorwaarden, plus relevante Wetten monden uit in de verklaarde Gebeurtenis) –(b) Persoonlijk: verklaringen die steunen op de verlangens, overtuigingen, vermogens en intenties van een handelende persoon. –(c) Wezenlijk: de essentie van het te verklaren ding maakt het bestaan of de kwaliteiten ervan noodzakelijk (bijv: een driehoek heeft 3 hoeken).

13 II. Een modern kosmologisch argument (vervolg) 6. De verklaring voor het bestaan van het hele universum kan niet wetenschappelijk zijn. (Er kunnen geen zelfstandige initiële voorwaarden en wetten zijn die onafhankelijk zijn van hetgeen wordt verklaard) 7. De verklaring voor het bestaan van het hele universum kan niet wezenlijk zijn. (Het universum is geen noodzakelijk bestaand iets.)

14 II. Een modern kosmologisch argument (vervolg) –Derhalve, 8. Een rationeel individu dient te geloven dat het universum een persoonlijke verklaring heeft. 9. Geen persoonlijke instantie behalve God zou een heel universum kunnen scheppen. –Bijgevolg, 10. Een rationeel individu dient te geloven dat er een God is.

15 II. Een modern kosmologisch argument (vervolg) Tegenwerping: Wat is dan de verklaring voor Gods bestaan? Moet je daarvoor niet iets groters dan God aannemen? En wat is daarvan de verklaring? Ad infinitum. Antwoord: het bestaan van God is begrijpelijk vanuit zijn wezen. Het is de wezenlijke aard van God te bestaan.

16 II. Beginsel van de toereikende grond (BTG): 1. Elk zijnde is óf afhankelijk óf op zichzelf bestaand 2. Niet elk zijnde kan afhankelijk zijn Dus 3. Er is een op zichzelf bestaand zijnde.

17 III. Het ontwerpargument Gaat uit van het bestaan en de aard van ons complexe universum.

18 III. Een klassiek ontwerpargument 1. Voorzover we kunnen vaststellen, is elk complex object met uitgekiende bewegende delen het product van een intelligent ontwerp. (De enige objecten waarvan we absoluut zeker weten dat er een maker achter moet zitten, zijn artefacten die door mensen werden ontworpen.) 2. Het universum is een complex object met uitgekiende bewegende delen. (Op grond van waarnemingen)

19 III. Een klassiek ontwerpargument (vervolg) Bijgevolg, 3. Waarschijnlijk is het universum het product van een intelligent ontwerp. (Volgt uit 1. en 2.) 4. Niemand behalve God zou een universum kunnen ontwerpen. 5. Waarschijnlijk is er een God (Volgt uit 3. en 4.)

20 III. Tegenwerping: Er is ook krakkemikkig ontwerp. Antwoord: dat komt veel minder voor dan goed ontwerp.

21 IV. De religieuze ervaring als argument Gaat uit van de godsdienstpsychologie. Bijvoorbeeld William James: Varianten van religieuze ervaring. Er is in onze wereld sprake van veel vormen van religieuze ervaring. Een deel is bedrieglijk. Het grootste deel lijkt reëel. Alle theïstische argumenten lijken voort te komen uit enige vorm van religieuze ervaring. Daarna komt de argumentatie.

22 Morris H21. Theodicees: rechtvaardigingen voor het toestaan van kwaad door God I. Het tegenargument van het kwaad. II. Theodicee van de bestraffing III. Theodicee van de vrije wil IV. Theodicee van de zielvorming V. Theodicee van het mysterie

23 I. Het tegenargument van het kwaad: God kan niet bestaan 1. Als er een God zou bestaan, was er geen kwaad in de wereld (volgt uit het concept van God) 2. Er is sprake van kwaad in de wereld. (Waarneembaar feit) Bijgevolg, 3. Er is geen God.

24 I. Ondersteuning voor premisse 1 A. Een moreel goed wezen verhindert al het kwaad dat hij vermag te verhinderen. (Volgt uit de definitie van goedheid) B. Een almachtig wezen heeft het vermogen al het kwaad te verhinderen. (Volgt uit de definitie van almachtigheid) C. Een alwetend, almachtig en eeuwig wezen dat van alles de schepper is, heeft het vermogen het kwaad te verhinderen. (Volgt uit de definitie van alle betrokken concepten)

25 I. Ondersteuning voor premisse 1 (vervolg) D. God is, per definitie, almachtig, alwetend, alomtegenwoordig, eeuwig en de schepper van al het andere. (Volgens het algemene begrip van God) Bijgevolg, E. Als er een God zou bestaan, was er geen kwaad in de wereld. (Dit is premisse 1)

26 I. Maar: Premisse A is wellicht onjuist Mogelijke morele rechtvaardiging ten aanzien van het kwaad: Een moreel handelend persoon P is moreel gerechtigd een kwade gebeurtenis G te veroorzaken als en uitsluitend als: - G noodzakelijk is om groter onheil te voorkomen of - G noodzakelijk is om een groter goed mogelijk te maken

27 I. Daarom herdefinitie van premisse A A*. Een moreel goed wezen verhindert al het moreel ongerechtvaardigde kwaad dat hij vermag te verhinderen. Daarom ook een herdefinitie van conclusie E*: Als er een God zou bestaan, was er geen moreel ongerechtvaardigd kwaad in de wereld

28 I. Hierdoor wordt het tegenargument van het kwaad 1.Als er een God zou bestaan, was er geen moreel ongerechtvaardigd kwaad in de wereld (volgt uit het concept van God) 2. Er is moreel ongerechtvaardigd kwaad in de wereld. (Waarneembaar feit) Bijgevolg, 3. Er is geen God.

29 I. Hierdoor wordt het tegenargument van het kwaad (vervolg) Maar nu: premisse 2 is te gemakkelijk. Kunnen wij van een specifiek voorkomend kwaad (pijn, lijden) echt weten of het ongerechtvaardigd is? Misschien is er wel één instantie van kwaad in de wereld die van alle blaam is gezuiverd en dus gerechtvaardigd is.

30 II. Theodicees Het is nu de taak van de theïst om verdere argumenten te geven. Dit leidt tot theodicees. Theodicee: poging om aan te tonen dat er een God kan bestaan die het kwaad toestaat dat in de wereld wordt aangetroffen. "Theodicee": Theos (God) - dikè (rechtspraak)

31 II. Theodicee van de bestraffing maakt gebruik van het begrip kosmische gerechtigheid en goddelijke bestraffing. extreme versie: al het lijden is bestraffing van zonden. beperkte versie: bepaalde vormen van kwaad zijn een bestraffing voor kwaad doen.

32 II. De extreme versie Al het lijden is bestraffing van zonden Doel van een straf: minstens drie opvattingen: –het algemeen belang: bescherming van de samenleving tegen misdaad en kwaad –de rehabilitatie: scholing van de kwaaddoener –de vergelding: herstel van het recht in het universum –eventueel ook: herstel van zonden in een vorig leven begaan

33 II. De extreme versie (vervolg) Bezwaar 1: probleem van de ogenschijnlijk onschuldig lijdende (bijv. Job) Bezwaar 2: waarom staat God eigenlijk de zonde toe?

34 II. De beperkte versie Bepaalde vormen van kwaad zijn een bestraffing voor kwaad doen Bezwaar 1: vermeden Bezwaar 2: blijft. -> Er is meer nodig. Volgend theodicee.

35 III. Theodicee van de vrije wil De extreme versie: al het kwaad is het resultaat van misbruik van de vrije wil door Gods schepselen. –Bezwaar: hoe moeten we dan natuurrampen beoordelen? –Extreem antwoord: Natuurrampen zijn het resultaat van misbruik van de vrije wil door machtige niet-menselijke demonische wezens. Echter: niet geloofwaardig, gezien de huidige kennis van de natuurwetten.

36 III. Theodicee van de vrije wil (vervolg) –Redelijker antwoorden: Als er geen mensen zijn dan is een natuurramp slechts een herordening van natuurlijke structuren. Wij zouden ons daar intuïtief en redelijk op kunnen afstemmen. Veel natuurrampen en menselijk lijden zijn wél het gevolg van misbruik van de menselijke vrije wil. –Het is kennelijk belangrijk dat er een vrije wil is, ook al resulteert daardoor kwaad. Daarom: De beperkte versie: bepaald kwaad is toelaatbaar als de keerzijde van de vrije wil.

37 IV. Theodicee van de zielvorming God heeft in de voorwaarden voorzien die noodzakelijk zijn voor karakterontwikkeling en groei. Gods intentie was niet het voorzien in een paradijs of een hemel op aarde. Hierin zitten 4 factoren: –er moeten wezens zijn met een vrije wil

38 IV. Theodicee van de zielvorming (vervolg) –er moet een omgeving zijn waarin deze wezens hun vrijheid op moreel significante wijze kunnen ontplooien. Er moeten werkelijke morele keuzen zijn. –er moeten uitdagingen zijn voor de karakters van vrije schepselen. –er moeten mogelijkheden zijn voor deze vrije wezens om deugdzaam of boosaardig op uitdagingen te reageren.

39 IV. Theodicee van de zielvorming, extreme versie Al het kwaad is noodzakelijk voor de grote onderneming van de zielvorming. Kwaad van de eerste orde (dat ongevraagd in je leven komt) wordt toegestaan om te voorzien in een mogelijkheid van een goed van hogere orde (deugdzame reacties, zoals geduld, lankmoedigheid, moed). Bezwaar: niet alle kwaad lijkt doelmatig: sommige ongelukken leiden tot de dood; sommigen worden gehard in het kwaad.

40 IV. Theodicee van de zielvorming, beperkte versie Sommige vormen van kwaad zijn noodzakelijk, of worden noodzakelijk toegestaan, ten behoeve van de grote onderneming van de zielvorming.

41 V. Combinatie van de beperkte versies van de drie theodicees kan veel verklaren, maar niet alles. Daarom:

42 V. Theodicee van het mysterie Betrekt onze eigen positie. Hoe kunnen we veronderstellen dat we alle intenties en doelen van een perfecte schepper zouden kunnen doorgronden? Er resteert een mysterie als we alle theodicees hebben geconstrueerd. Wij begrijpen meer dan een kind. Experts weten meer dan beginners. God weet oneindig veel meer dan wij.

43 V. Theodicee van het mysterie (vervolg) Wij kunnen wellicht het begrip van het goede en het kwade met betrekking tot God niet rechtvaardigen. Maar: wij behoeven niet in staat te zijn om een volledig verslag te geven van de plannen van de schepper van het hele universum. Elk theïsme verwijst in laatste instantie naar het mysterie.

44 Citaten uit Job –38-2 God: "Wie is het toch, die het raadsbesluit verduistert met woorden zonder verstand?“ –42-2 Job: "Ik weet dat Gij alles vermoogt en dat geen van uw plannen wordt verijdeld“ –..."Daarom; ik verkondigde, zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep“ –..."Slechts van horen zeggen had ik van u vernomen maar nu heeft mijn oog U aanschouwd. Daarom herroep ik en doe boete in stof en as“ –42-10 En de Here bracht een keer in het lot van Job, toen hij voor zijn vrienden gebeden had.


Download ppt "Vrij-Katholiek Instituut voor Educatie (VKIE) Godsdienstfilosofie Pr. Gert Jan van der Steen."

Verwante presentaties


Ads door Google