De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Ook6/7.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Ook6/7."— Transcript van de presentatie:

1 Ook6/7

2 Zelfbesef bij kinderen ondergaat de volgende ontwikkeling:
- Waarneming van de ruimte: baby’s gebruiken zichzelf als referentiepunt. - Zelf als veroorzaker: effect op omgeving door eigen handelen. - Visuele zelfherkenning: in spiegel of op foto’s. - Rol van de taal: eigen naam en het woordje ‘ik’. - Zelfbeschrijving: de zelfbeschrijving van kleuters richt zich volledig op het hier en nu.

3 Prestatiemotivatie De meeste kinderen willen graag leren, maar als ze ouder worden, zal er door opvoeders en leraren ook steeds meer van hen worden geëist. Er worden prestaties verlangd en presteren lukt meestal stukken beter als je gemotiveerd bent. - Intrinsieke motivatie: berust op de individuele behoefte iets goed te kunnen of goed te willen doen, en het behaalde succes is voldoende beloning om zich daarvoor allerlei inspanningen te getroosten. Het streven naar competentie van jonge kinderen is een goed voorbeeld van intrinsieke motivatie. - Extrinsieke motivatie: berust op stimulering van buitenaf, zoals waardering of beloning van leraren en ouders, of het vermijden van straf.

4 zelfvertrouwen Dat succes altijd een garantie biedt om zelfvertrouwen te krijgen en falen om onzeker te worden, hangt ervan af waaraan we ons succes of falen toeschrijven. In de psychologie noemen we dit toeschrijven attributie: - Interne attributie: oorzaken voor succes of falen zoekt men bij zichzelf - Externe attributie: oorzaken voor succes of falen zoekt men in de omstandigheden

5 Om van eigen identiteit te kunnen spreken moeten volgens Erikson aan 4 voorwaarden worden voldaan:
1. Allereerst veronderstelt identiteit een gevoel van continuïteit en samenhang. Als ik de 50 ben gepasseerd, lijk ik misschien niet veel meer op de 15jarige die ik lang geleden was, maar toch ben ik – ondanks alle veranderingen – één en dezelfde persoon gebleven. Hoe ernstig een gebrek aan samenhang het leven kan ontregelen, zien we aan dementerende ouderen die dit gevoel verliezen. 2. We verwachten dat onze eigen identiteitsbeleving goeddeels klopt met de wijze waarop anderen ons zien. Er is sprake van wederzijdsheid. Veel adolescenten voelen zich echter onbegrepen en daardoor eenzaam. Wanneer dit gevoel van vervreemding lange tijd aanhoudt, kan dit tot depressiviteit leiden. 3. Iemand met een stevig identiteitsbesef accepteert zichzelf zoals hij is. Hij weet wat zijn capaciteiten en beperkingen zijn en aanvaardt zijn leefsituatie. Er is sprake van zelfacceptatie. Een duidelijk voorbeeld van een problematische zelfacceptatie is dat van de transseksueel die het gevoel heeft in het verkeerde lichaam – dat van het andere geslacht – te zijn geboren. 4. Idealen geven aan het identiteitsbesef een toekomstperspectief. Ze creëren verwachtingen en doelen, maken gerichte keuzes mogelijk en motiveren ons in de toekomst te investeren.

6 ontwikkelingsfasen Vertrouwen (0-1,5 jaar): in de prille kinderjaren ontstaat de hechting met onze moeder. Als die goed verloopt, durven we later in ons leven anderen te vertrouwen. Autonomie (1,5-3 jaar): in deze fase leren we onszelf beheersen en zelf dingen voor elkaar te krijgen. Wanneer onze ouders ons te veel beschermen en we te weinig zelf mogen doen, of als we belachelijk worden gemaakt wanneer ons iets niet lukt, krijgen we later in ons leven de neiging snel aan onszelf te gaan twijfelen, en durven we minder autonoom te opereren. Initiatief (3-6 jaar): in deze fase leren we zelf initiatief nemen, een doel stellen en daar naartoe werken. Als onze ouders ons hier niet in aanmoedigen of ons ontmoedigen, zullen we later in ons leven moeite blijven houden met initiatief nemen. Competentie (6 jaar-puberteit): in deze periode leren we allerlei vaardigheden die we nodig hebben om succesvol te kunnen zijn in de maatschappij: niet alleen basale zaken als lezen en schrijven, maar ook verantwoordelijkheid nemen en met anderen opschieten. Identiteit (adolescentie): bij de overgang van kind naar volwassene gaan we door een identiteitscrisis: wie ben ik, wat wil ik? Als we geen duidelijk antwoord vinden op deze vragen, zullen we steeds op zoek blijven naar welke rol we nu eigenlijk hebben in het leven.

7 Gewetensvorming Geweten
Stelsel van normen en waarden waarin men zelf gelooft en waarop men het gedrag probeert af te stemmen

8 Ontstaan van het geweten
Volgens: Behaviorisme Psycho-analyse Sociale leertheorie Cognitieve theorie

9 Theorieën Behaviorisme - zelfbeheersing Psychoanalyse
Psychoanalyse - identificatie en internalisatie Sociaal leertheorie - modeling; geen woorden maar daden Cognitieve theorie - rijping

10 Een moreel dilemma

11 Theorie van Kohlberg Kind heeft aangeboren gevoel van
rechtvaardigheid, dat afhankelijk is van de cultuur. Maar de manier van morele ontwikkeling is in alle culturen gelijk en verloopt in 3 stadia met elk 2 fasen.

12 Kohlberg’s fasen van morele ontwikkeling
Stadium 1. Preconventionele moraal directe consequenties, gericht op zelf, straf vermijden, waar heb ik er zelf aan? Stadium 2. Conventionele moraal Wat vindt de maatschappij goed? Wat is in het algemeen aanvaard. In stand houden van maatschappelijke orde. Stadium 3. Postconventionele moraal Goed en slecht zijn universele en individuele principes, er zijn geen duidelijke regels, per situatie en per persoon afhankelijk. Wat is goed voor de mensheid, de aarde, het universum?

13 Wie is ‘goed’ en wie is ‘fout’?
Wie is er stout? Een vrouw is de weg kwijt. Ze vraagt aan Tessa wat de juiste weg naar de supermarkt is. Tessa stuurt haar expres de verkeerde kant op. Maar de vrouw neemt een verkeerde afslag en komt toch bij de supermarkt terecht. Een vrouw is de weg kwijt. Ze vraagt aan Mark wat de juiste weg naar de supermarkt is. Mark legt het haar uit. Maar de vrouw neemt een verkeerde afslag en verdwaalt in een woonwijk. Wie is ‘goed’ en wie is ‘fout’?

14 Stelling Jongens zijn agressiever dan meisjes
Gewelddadige films/computerspellen zorgen voor meer agressie bij kinderen

15 Agressie Agressie Gedrag dat erop gericht is om schade te
berokkenen aan derden 2 stromingen over ontstaan: Mens is van nature slecht; Agressieve neigingen zijn aangeboren, catharsis Mens is van nature goed; omgeving belemmert kind wat leidt tot agressie

16 Aanleg en agressie Bepalen delen van de hersenen zijn gespecialiseerd in agressie. Oa midbrein structuren; hypothalamus (gevoel), amygdala (gedrag) Hormonen spelen een rol; testosteron, dopamine Daardoor: Hersenen worden snel geprikkeld Moeilijk temperament Extraversie Hyperactiviteit en impulsiviteit

17 Omgevingsfactoren Agressie door frustratie; behoeften worden niet bevredigd Agressie ontstaat door voorbeeld (modeling) Gezinsfactoren Invloed leeftijdgenoten Invloed media Opvoeding; streng, niet consequent, leefstijl

18 meisjes en jongens Welke stereotypen zijn er over vrouwen en over mannen? Welke zijn bewezen uit onderzoek? Verschil gender en sekse?

19 Sekse en gender Gender-ontwikkeling: sociaal-emotionele ontwikkeling als gevolg van je sekse: Gender-identiteit Gender-rol Seksuele gerichtheid

20 Verschillen mannen en vrouwen
Nature; lichamelijke verschillen; hormonen, hersenactiviteit, seksuele gerichtheid Nurture; opvoeding; ouders en omgeving, gender-identiteit, genderrol

21 Lichamelijke verschillen
Mannen Androgenen Grotere hersenen Rechterhersenhelft beter ontwikkeld Dunnere verbinding tussen hersenhelften Vrouwen Oestrogeen en progesteron Meer hersencellen Linkerhersenhelft beter ontwikkelend Betere verbinding tussen hersenhelften

22 Sociale ontwikkeling Sociale cognitie is leren om met mensen om te gaan door: Empathie Behulpzaamheid Vrijgevigheid

23 Empathie Vanuit verstand
Meeleven vergt cognitief indenken in een ander en dat kan een jong kind nog niet Vanuit gevoel Meeleven is een kwestie van meegaan in emotie en dat kan een jong kind al wel Vanuit verstand en gevoel: Omdat indenken nog niet mogelijk is, wordt een kind vanzelf in emotie meegezogen

24 Behulpzaamheid Beseffen dat anderen hulp nodig hebben en dat jij kan helpen Opmerken dat een ander iets nodig heeft Begrijpen dat hem dat zelf niet lukt Inschatten of hij wel geholpen wil worden Nagaan of je zelf iets te bieden hebt Eigenbelang even uit kunnen schakelen Imitatie en modeling spelen geen rol. Meer invloed van geweten en verstand

25 Vrijgevigheid Tot 2 jaar nog geen besef van eigendom en dus ook niet kunnen delen Na 2 jaar: hamsteren! Vanaf 4 jaar: delen om contact te krijgen, wel met een tintje eigenbelang

26 Volgende keer laatste hoofdstuk..vragen verzamelen


Download ppt "Ook6/7."

Verwante presentaties


Ads door Google