De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

1 Civil society en de opbouw van sociaal kapitaal Erik Schokkaert, Koen Decancq Tom Truyts, Carine Van de Voorde (Centrum voor Economische Studiën, KULeuven)

Verwante presentaties


Presentatie over: "1 Civil society en de opbouw van sociaal kapitaal Erik Schokkaert, Koen Decancq Tom Truyts, Carine Van de Voorde (Centrum voor Economische Studiën, KULeuven)"— Transcript van de presentatie:

1 1 Civil society en de opbouw van sociaal kapitaal Erik Schokkaert, Koen Decancq Tom Truyts, Carine Van de Voorde (Centrum voor Economische Studiën, KULeuven)

2 2 Inleiding: civil society en sociaal kapitaal “Civil society” (sociale organisaties): netwerk van “sociale organisaties”, waarvan het lidmaatschap vrijwillig is. Deze organisaties zijn niet exclusief gericht op het eigenbelang van de leden, maar ijveren ook voor het algemeen belang op basis van gedeelde waarden. voorbeelden: Amnesty International, non-profit ziekenfondsen,... vaak moeilijk om de grens te trekken. “Sociaal kapitaal” nog moeilijker te definiëren: –sociale netwerken die leiden tot gedeelde waarden, normen, wederzijds vertrouwen (Putnam). –sociale netwerken die door mensen gebruikt worden als een resource in de sociale concurrentie (Bourdieu).

3 3 Bijdragen van “civil society” tot sociaal kapitaal 1.Waardengeladen, niet louter op winst gericht, gedrag als bescherming van niet reguleerbare kwaliteit. 2.Ook in de “zachte” sectoren van de economie kan concurrentie tussen sociaal gedreven organisaties de (keuze)vrijheid en wellicht de efficiëntie verhogen. 3.Identiteitsvorming via sociale interacties kan bijdragen tot de emancipatie van zwakkere groepen in de samenleving. 4.In een samenleving die meer beroep doet op individuele keuze kan de “civil society” de keuzemogelijkheden sturen (bv. default-optie).

4 4 Welvaartsstaat 5.De civil society draagt bij tot het maatschappelijk en politiek draagvlak van de welvaartsstaat. “Welvaartsstaat” is het geheel van instituties die erop gericht zijn de welvaart van zoveel mogelijk mensen in de samenleving te waarborgen en aan iedereen gelijke kansen te geven. sociale zekerheid, gezondheidszorg, onderwijs, tewerkstellingsbeleid.

5 5 Structuur Inleiding A.Civil society en de welvaartsstaat: een vraag. B.Antwoorden op “macro”-niveau. C.Sociale interacties en individueel gedrag. D.Enkele cijfers: sociale interacties in Vlaanderen. E.Civil society en de houding tegenover de welvaartsstaat: een ontnuchtering. F.En toch? G.Een poging tot verklaring. H.Besluit.

6 6 A. Civil society en de welvaartsstaat: een vraag De omvang van de welvaartsstaat wordt zeker mede bepaald door de heersende opvattingen over rechtvaardigheid.

7 7 Voorbeeld Bron: Alesina and Angeletos, American Economic Review, 2006

8 8 A. Civil society en de welvaartsstaat: een verband? De omvang van de welvaartsstaat wordt zeker mede bepaald door de heersende opvattingen over rechtvaardigheid. Ruwe analyse van de cijfers suggereert dat de aanwezigheid van sociale organisaties gevolgen heeft voor de omvang van de welvaartsstaat, die verder gaan dan het “rechtvaardigheidsgevoelen” bij de bevolking.

9 9 Voorbeeld Source: Alesina and Angeletos, American Economic Review, 2006

10 10 Een waarschuwing Zeer brede vraagstelling. Overzicht van verschillende effecten – “zoektocht” naar een samenhangende verklaring. Voortdurende wisselwerkingen (mensen vormen groepen en groepen beïnvloeden mensen): bestaand gegevensmateriaal onvoldoende om éénduidige besluiten te trekken over causaliteit. Wat ik formuleer, zijn “zinnige hypothesen”.

11 11 Verschillende kanalen MACROSOCIALE effecten: het bestaan van sociale organisaties beïnvloedt de werking van de welvaartsstaat (en heeft bijgedragen tot haar ontstaan). Effecten op INDIVIDUEEL niveau: civil society beïnvloedt op een positieve wijze de houding van mensen tegenover de welvaartsstaat.

12 12 Structuur Inleiding A.Civil society en de welvaartsstaat: een vraag. B.Antwoorden op “macro”-niveau. C.Sociale interacties en individueel gedrag. D.Enkele cijfers: sociale interacties in Vlaanderen. E.Civil society en de houding tegenover de welvaartsstaat: een ontnuchtering. F.En toch? G.Een poging tot verklaring. H.Besluit.

13 13 B. Antwoorden op “macro”niveau 1)Het bestaan van sociale organisaties ligt aan de oorsprong van de welvaartsstaat. Zodra bepaalde instituties “gekozen” werden, hebben zij een grote invloed op de waarden in de samenleving. 2)Het bestaan van sociale organisaties verlaagt de “economische kost” van de welvaartsstaat.

14 14 1. Het verleden Mensen zijn meer voorstander van herverdeling naarmate ze denken dat inkomen eerder bepaald wordt door geluk dan door inspanning. In een meer herverdelend systeem zal de factor inspanning minder sterk spelen. In een stabiele situatie zullen percepties van de inkomensvorming coherent zijn met de heersende belastingvoeten. Er zijn meerdere stabiele situaties mogelijk.

15 15 Een illustratie Bron: Alesina, Angeletos, 2006

16 16 Welk evenwicht wordt bereikt? HYPOTHESE: historische factoren bepalen of een samenleving in een “sterk” of “zwak” herverdelend evenwicht terecht komt. US: –minder homogene samenleving (zwarten) –zwakke sociale organisaties

17 17 2. Arbeidsmarkteffecten van sociale bijdragen? tewerkstelling netto-loon effect op netto-loon effect op loonkost effect op tewerkstelling VRAAG NAAR ARBEID AANBOD VAN ARBEID ? Bron: analoog aan Summers, American Economic Review, 1989

18 18 Gevolgen van sociale organisaties Ter vergelijking: tweede pijler-pensioenen, extralegale voordelen en compenserende loonverschillen. Belangrijke elementen: –individuele perceptie van de band tussen bijdragen en uitkeringen; –collectieve onderhandelingen tussen vakbonden en werkgevers – sociale organisaties “internaliseren” de afweging van kosten en baten. Een empirische vraag –gegevens over lonen en sociale bijdragen in verschillende bedrijfssectoren en verschillende landen (Eurostat, 1978-1988) –Ooghe, Schokkaert en Fléchet, Empirica

19 19

20 20 effecten op netto-loon effecten op loonkost

21 21 Structuur Inleiding A.Civil society en de welvaartsstaat: een vraag. B.Antwoorden op “macro”-niveau. C.Sociale interacties en individueel gedrag. D.Enkele cijfers: sociale interacties in Vlaanderen. E.Civil society en de houding tegenover de welvaartsstaat: een ontnuchtering. F.En toch? G.Een poging tot verklaring. H.Besluit.

22 22 C. Sociale interacties en individueel gedrag Moeilijker vraag naar “micro”-mechanismen: beïnvloedt lidmaatschap van organisaties de houding tegenover de welvaartsstaat? Zijn “leden” van sociale organisaties meer bereid tot solidariteit? Theorie van sociale interacties toont aan dat er verschillende mechanismen zijn om gelijklopende opvattingen binnen groepen te verklaren.

23 23 Theorie van sociale interacties 1 Waarom gaan mensen die deel uitmaken van dezelfde groep zich op een gelijkaardige wijze gedragen? 1.GECORRELEERDE EFFECTEN: gedrag van individuen gelijkaardig omwille van gelijke individuele kenmerken (voorkeuren, socio-economische status). 2.CONTEXTUELE INTERACTIES: gedrag van individuen gelijkaardig omdat ze geconfronteerd worden met dezelfde omgevingsfactoren.

24 24 Theorie van sociale interacties 2 3.ENDOGENE INTERACTIES: gedrag van individuen wordt rechtstreeks beïnvloed door het gedrag van de overige leden van de groep: (a) interacties via wijzigende voorkeuren (vb. waarden worden beïnvloed door mensen met wie men omgaat). (b) interacties via wijzigingen in verwachtingen (leren uit observatie).

25 25 Sociale organisaties en solidariteit HYPOTHESE: lidmaatschap van sociale groepen vergroot de bereidheid tot “solidariteit”. twee mechanismen: –sociale nabijheid leidt tot empathie, en dus tot bereidheid om bij te dragen voor anderen. –“perceptie” van inkomensverschillen en van de oorzaken ervan.

26 26 Maar... methodologische waarschuwing: moeilijk om verschillende effecten van elkaar te onderscheiden – selectie-effect versus invloed van de groep. theoretische waarschuwing: 1.psychologische mechanismen van groepsvorming kunnen de “solidariteit” met andere groepen ook in het gedrang brengen. 2.de geschetste mechanismen spelen ook voor sociale interacties binnen niet-geformaliseerde groepen.

27 27 Structuur Inleiding A.Civil society en de welvaartsstaat: een vraag. B.Antwoorden op “macro”-niveau. C.Sociale interacties en individueel gedrag. D.Enkele cijfers: sociale interacties in Vlaanderen. E.Civil society en de houding tegenover de welvaartsstaat: een ontnuchtering. F.En toch? G.Een poging tot verklaring. H.Besluit.

28 28 D. Enkele cijfers: sociale interacties in Vlaanderen BRON: verschillende golven van SCV-survey “Sociaal- culturele verschuivingen in Vlaanderen” (studiedienst van de Vlaamse regering) “Formeel” sociaal kapitaal: lidmaatschap van verenigingen –als CI = 0, lid van geen enkele vereniging –als CI = 1, minstens bij één vereniging passief lid, nergens meer –als CI = 2, minstens bij één vereniging actief lid, nergens meer –als CI = 3, minstens bij één vereniging bestuurslid

29 29 Formeel sociaal kapitaal doorheen de tijd

30 30 Onderliggende verschuivingen

31 31 Informeel sociaal kapitaal: contacten met vrienden, familie en kennissen –FRI = 0: geen contact met vrienden –FRI = 1: een of twee keer per maand contact met vrienden –FRI = 2: een of twee keer per week contact met vrienden –FRI = 3: bijna dagelijks contact met vrienden

32 32 Informeel sociaal kapitaal doorheen de tijd

33 33 Formeel en informeel sociaal kapitaal vallen niet samen! Formeel sociaal kapitaal: laag Formeel sociaal kapitaal: hoog Informeel sociaal kapitaal: laag Meer vrouwen, arm, zeer laag scholingsniveau, 50’er Hard werkend, hooggeschoold, meer mannen, hoog inkomen, klein gezin Informeel sociaal kapitaal: hoog Meer grote gezinnen, meer werklozen, lager secundair onderwijs, meer vrouwen, 60’er Meer mannen, 30’er, getrouwd, hoger secundair onderwijs

34 34 Samenvatting Formeel sociaal kapitaal: laag Formeel sociaal kapitaal: hoog Informeel sociaal kapitaal: laag Meer vrouwen, arm, zeer laag scholingsniveau, 50’er Hard werkend, hooggeschoold, meer mannen, hoog inkomen, klein gezin Informeel sociaal kapitaal: hoog Meer grote gezinnen, meer werklozen, lager secundair onderwijs, meer vrouwen, 60’er Meer mannen, 30’er, getrouwd, hoger secundair onderwijs

35 35 Samenvatting Formeel sociaal kapitaal: laag Formeel sociaal kapitaal: hoog Informeel sociaal kapitaal: laag Meer vrouwen, arm, zeer laag scholingsniveau, 50’er Hard werkend, hooggeschoold, meer mannen, hoog inkomen, klein gezin Informeel sociaal kapitaal: hoog Meer grote gezinnen, meer werklozen, lager secundair onderwijs, meer vrouwen, 60’er Meer mannen, 30’er, getrouwd, hoger secundair onderwijs

36 36 Samenvatting Formeel sociaal kapitaal: laag Formeel sociaal kapitaal: hoog Informeel sociaal kapitaal: laag Meer vrouwen, arm, zeer laag scholingsniveau, 50’er Hard werkend, hooggeschoold, meer mannen, hoog inkomen, klein gezin Informeel sociaal kapitaal: hoog Meer grote gezinnen, meer werklozen, lager secundair onderwijs, meer vrouwen, 60’er Meer mannen, 30’er, getrouwd, hoger secundair onderwijs

37 37 Samenvatting Formeel sociaal kapitaal: laag Formeel sociaal kapitaal: hoog Informeel sociaal kapitaal: laag Meer vrouwen, arm, zeer laag scholingsniveau, 50’er Hard werkend, hooggeschoold, meer mannen, hoog inkomen, klein gezin Informeel sociaal kapitaal: hoog Meer grote gezinnen, meer werklozen, lager secundair onderwijs, meer vrouwen, 60’er Meer mannen, 30’er, getrouwd, hoger secundair onderwijs

38 38 Structuur Inleiding A.Civil society en de welvaartsstaat: een vraag. B.Antwoorden op “macro”-niveau. C.Sociale interacties en individueel gedrag. D.Enkele cijfers: sociale interacties in Vlaanderen. E.Civil society en de houding tegenover de welvaartsstaat: een ontnuchtering. F.En toch? G.Een poging tot verklaring. H.Besluit.

39 39 E. Civil society en de houding tegenover de welvaartsstaat: een ontnuchtering Basisvraag: hebben leden van organisaties of mensen met een meer uitgebouwd sociaal netwerk een meer positieve houding tegenover de welvaartsstaat? ANTWOORD: NEEN.

40 40 Houding tegenover de welvaartsstaat Vraag: “Wat moet volgens u een samenleving voorzien opdat zij ‘rechtvaardig’ kan worden genoemd. Hierna volgen enkele uitspraken. Geef voor elke uitspraak aan in welke mate u deze onbelangrijk of belangrijk vindt.” (schaal 1-5) Uitspraak 1: Het ongedaan maken van grote inkomensongelijkheid onder de burgers. Uitspraak 2: Waarborgen dat voor iedereen in basisbehoeften wordt voorzien zoals voeding, kleding, huisvesting.

41 41 Verkleinen inkomensongelijkheid

42 42 Vervullen basisbehoeften

43 43 Vakbondsleden

44 44 Verzekering en eigenbelang Negatief resultaat bevestigd in meer gesofisticeerde regressies. Zoals in alle andere studies over het onderwerp, blijkt het scholingsniveau van de respondenten een veel sterkere factor: hoger geschoolden hebben een meer positieve houding. Verschillende verklaringen mogelijk. Houding tegenover welvaartsstaat zal mede bepaald worden door: –perceptie van haar “efficiëntie” en inzicht in haar werking; –eigenbelang. Die laatste verklaring wordt zéér overtuigend bevestigd.

45 45 Eigenbelang...

46 46 Eigenbelang 2

47 47 Beleidsconclusies? Deze resultaten suggereren dat verdedigers van de welvaartsstaat zeker moeten proberen beroep te doen op het welbegrepen eigenbelang: belang van het verzekeringsprincipe mag absoluut niet onderschat worden. Maar zijn we wat de civil society betreft nu aan het einde van het verhaal?

48 48 Structuur Inleiding A.Civil society en de welvaartsstaat: een vraag. B.Antwoorden op “macro”-niveau. C.Sociale interacties en individueel gedrag. D.Enkele cijfers: sociale interacties in Vlaanderen. E.Civil society en de houding tegenover de welvaartsstaat: een ontnuchtering. F.En toch? G.Een poging tot verklaring. H.Besluit.

49 49 F. En toch? Percepties van inkomensverschillen:

50 50 Geloof in democratie

51 51 Nog eens een waarschuwing...

52 52 Interpersoonlijke relaties Denkt u, in het algemeen, dat je niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met mensen of dat de meeste mensen te vertrouwen zijn? Denkt u dat de meeste mensen zouden proberen misbruik van u te maken als zij daartoe de kans krijgen, of zouden zij proberen eerlijk te zijn? Denkt u dat mensen meestal aan zichzelf denken of dat zij meestal behulpzaam proberen te zijn? Niet alleen “percepties”, ook sterke predictor van eigen gedrag.

53 53 Vertrouwen

54 54 Misbruik

55 55 Behulpzaam

56 56 Vraag? Is het mogelijk om te verzoenen dat er geen verschillen zijn in “algemene” maatschappelijke houdingen, maar wel in interpersoonlijke relaties en (wellicht) in concreet gedrag naar anderen toe? Een mogelijk aanknopingspunt: motivaties voor pro- sociaal gedrag.

57 57 Structuur Inleiding A.Civil society en de welvaartsstaat: een vraag. B.Antwoorden op “macro”-niveau. C.Sociale interacties en individueel gedrag. D.Enkele cijfers: sociale interacties in Vlaanderen. E.Civil society en de houding tegenover de welvaartsstaat: een ontnuchtering. F.En toch? G.Een poging tot verklaring. H.Besluit.

58 58 G. Een poging tot verklaring Verklaring van “pro-sociaal” gedrag: gedrag dat niet in het rechtstreeks eigenbelang is (bv. giften, vrijwilligerswerk) –hoeft niet noodzakelijk “altruïstisch” gemotiveerd te zijn. Economisch onderzoek heeft (uitzonderlijk) veel aandacht besteed aan die mogelijke motivaties. Reden: economen hadden een probleem... (en het is verwant aan dat van ons).

59 59 De krachteloosheid van motivatie door het algemeen belang Meest voor de hand liggende verklaring: mensen zetten zich in omdat ze bekommerd zijn om het goede doel. MAAR: het goede doel is een publiek goed; als anderen een bijdrage leveren, kost mij dat niets en het effect is hetzelfde. GEVOLG 1: vrijbuitersgedrag. In grote samenlevingen gaat er weinig inzet zijn voor het goede doel. Iedereen schuift liever de inspanning door naar anderen. GEVOLG 2: “crowding out”. Als anderen (of de overheid) hun inspanningen opdrijven, ga ik mijn inspanningen terugschroeven.

60 60 Een “puzzle” en een alternatieve verklaring Deze theorie voorspelt het niet-bestaan van het fenomeen (giften, vrijwillige inzet) dat ze wil verklaren... Alternatieve gedragsveronderstelling: mensen vinden het belangrijk dat ze zich zelf inzetten!  druk van de sociale omgeving.  druk van het eigen geweten (Kantiaans of deontologisch altruïsme). Voorspelling: verschillen in vrijwillige inzet kunnen niet verklaard worden door verschillen in motivaties voor het “algemeen” belang, maar wel door verschillen in “warm glow”.

61 61 Voorbeeld: vrijwilligerswerk in Europa (SHARE) Bron: Weemaes en Schokkaert, 2009

62 62 Een mogelijke hypothese Resultaten suggereren dat mensen die zich al dan niet vrijwillig inzetten weinig hoeven te verschillen met betrekking tot “respect voor het algemeen belang”. Empirie suggereert ook dat er meer vrijwillige inzet zal zijn bij “Kantiaanse altruïsten” – en dat die dus relatief oververtegenwoordigd zullen zijn in organisaties (en vooral als actief lid of bestuurslid). De empirische gegevens over civil society spreken deze hypothesen niet tegen. Als de hypothese klopt, zal dit de werking van organisaties zeker beïnvloeden (zowel intern als naar buiten uit).

63 63 H. Besluit Kan verklaard worden waarom samenlevingen met sterkere sociale organisaties een meer robuuste welvaartsstaat hebben? –Economische verklaring: internalisering kosten. –Doorheen meer intensieve sociale contacten kan “vrijwillige inzet” toenemen (Kantiaans altruïsme). Dit zijn natuurlijk slechts elementen van antwoord. Om de dynamische processen beter te begrijpen, zijn betere gegevens nodig.


Download ppt "1 Civil society en de opbouw van sociaal kapitaal Erik Schokkaert, Koen Decancq Tom Truyts, Carine Van de Voorde (Centrum voor Economische Studiën, KULeuven)"

Verwante presentaties


Ads door Google