De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Communicatieproblemen bij NAH-patiënten zonder afasie

Verwante presentaties


Presentatie over: "Communicatieproblemen bij NAH-patiënten zonder afasie"— Transcript van de presentatie:

1 Communicatieproblemen bij NAH-patiënten zonder afasie
Vrijdag 11 november 2011 Sjoeke Wijma Hannelore van der Velden Willemijn Doedens Voorstellen, wie zijn wij? Deze workshop wordt heeft als onderwerp ‘Communicatieproblemen bij patiënten met niet-aangeboren-hersenletsel zonder afasie.’ Over afasie is al veel bekend en er is veel onderzoek naar gedaan. Afasie komt vaak voort uit een beschadiging van de linkerhemisfeer. In de Hoogstraat in Utrecht zien we vaak revalidanten met afasie voorbij komen. Toch is er ook altijd een aantal mensen die problemen in de communicatie laten zien terwijl ze geen afasie hebben. Hierbij kan je denken aan het maken van onvoldoende oogcontact, monotoon spreken, maar ook het niet meer goed begrijpen van grapjes, figuurlijk taalgebruik of metaforen. Ook kan het voorkomen dat iemand juist teveel grapjes maakt en daarin blijft hangen, of ongepaste opmerkingen maakt. Soms is er niet duidelijk de vinger op te leggen. Er is ‘iets’ aan de hand, er is iets veranderd in de manier van communiceren, maar wat is dat nou precies? Het lijkt een ongrijpbaar probleem.

2 Mw. Jochems en dhr. Waagenbuur

3

4

5 Inhoud Workshop Literatuurstudie Screeningen en onderzoeken
Linkerhemisfeer Rechterhemisfeer Talige problemen Niet-talige problemen Screeningen en onderzoeken Bestaande screeningen en onderzoeken De Screening Cognitieve Communicatieproblemen (SCC) Afstudeeronderzoek Sjoeke Behandeling Referenties Allereerst zal ik toelichten wat er in de meest actuele literatuur staat beschreven over de problemen die voortkomen uit linkerhemisfeerletsel en rechterhemisfeerletsel. Er zal specifiek worden ingegaan op de problemen die volgens de literatuur voortkomen uit letsel in de rechterhemisfeer, dit kunnen talige en niet-talige problemen zijn. Hierna zal ik ingaan op de screeningen en onderzoeken die zijn ontwikkeld om deze problemen te ondervangen. In de Hoogstraat in Urecht is in 2005 een screening ontwikkeld voor de zogenaamde “rechterhemisfeerpatiënten”. In het kader van mijn afstudeeronderzoek heb ik onderzocht hoe bruikbaar deze screening is. Ik zal hier de belangrijkste bevindingen over vertellen. Tot slot komt er een stukje behandeling aan bod, want hoe kan je nu het best deze patiënten met communicatieproblemen behandelen?

6 Literatuurstudie Duidelijk noemen: het volgende is allemaal informatie wat voorkomt uit de literatuurstudie.

7 Taalproblemen afhankelijk van:
Geslacht (McGlone 1980, Gur et al. 2000) Leeftijd (MacKenzie 1999) Lokalisatie (Kaplan et al. 1990; Beeman 1993; Siegal et al. 1996; Davis et al. 1997; Paradis 1998; Brownell & Martino 1998; Winner et al. 1998; Heesbeen & Van Loon-Vervoorn 2000; Surian & Siegal 2001; Tompkins et al. 2004) Taalproblemen zijn, volgens de literatuur, afhankelijk van drie externe factoren: Geslacht (McGlone 1980, Gur et al. 2000). Uit deze onderzoeken blijkt dat vrouwen vaker beter scoren op verbale taken, terwijl mannen beter scoren op visueel ruimtelijke opdrachten (McGlone 1980). Geslacht lijkt volgens McGlone (1980) dus van invloed te zijn op taalverwerking Leeftijd (MacKenzie 1999). MacKenzie en anderen (1999) deden onderzoek naar een groep rechterhemisfeerpatiënten waarbij ze onderscheid maakten tussen mensen van boven de 75 jaar en mensen van onder de 75 jaar en vergeleken deze met gezonde proefpersonen vanuit dezelfde leeftijdscategorieën. Uit de resultaten kwam naar voren dat er een verschil was tussen de twee leeftijdsgroepen. De ‘jonge’ groep met rechterhemisfeerletsel scoorde ongeveer even goed als de ‘oude’ gezonde groep proefpersonen. Lokalisatie (Kaplan et al. 1990; Beeman 1993; Siegal et al. 1996; Davis et al. 1997; Paradis 1998; Brownell & Martino 1998; Winner et al. 1998; Heesbeen & Van Loon-Vervoorn 2000; Surian & Siegal 2001; Tompkins et al. 2004). Zoals je ziet zijn er heel veel onderzoeken gedaan waaruit bleek dat er significante verschillen te zien waren tussen rechterhemisfeer en linkerhemisfeerpatiënten zonder afasie. Hierbij scoorden de RH patiënten lager op de taken die werden afgenomen.

8 Linkerhemisfeer (LH) Linkerhemisfeer Taalproblemen  Afasie Verbaal
Analytisch Taalproblemen Lexico-semantiek Morfosyntaxis Fonologie  Afasie Laat ik eerst duidelijk maken dat hetgeen ik nu presenteer de klassieke indeling is. Volgens de meest literatuur die ik gelezen heb blijkt het volgende: De linkerhemisfeer is verbaal en analytisch ingesteld. Letsel in de linkerhemisfeer kan leiden tot talige problemen. Er kunnen problemen zijn in de lexico-semantiek, de morfosyntaxis en de fonologie. Een stoornis in één of meer van deze taalmodaliteiten, wordt afasie genoemd.

9 Rechterhemisfeer (RH)
Non-verbaal Visueelruimtelijk Creatief Taalproblemen Pragmatiek Figuurlijk taalgebruik  ‘Rechterhemisfeersyndroom’? Verder blijkt uit de literatuur dat de rechterhemisfeer nonverbaal, visueelruimtelijk en creatief is ingesteld. Ook bij rechterhemisfeerletsel kunnen taalproblemen optreden. Er zijn dan geen problemen op het gebied van syntaxis, semantiek of fonologie, maar in de pragmatiek. Men heeft de neiging ook aan deze problemen een ‘naam’ te geven, net als de afasie voor de taalproblemen die voortkomen uit de letsel in de linkerhemisfeer. In de literatuur wordt gesproken over het ‘rechterhemisfeersyndroom’. Deze naam zou ik er zeker niet aan geven, blijkend uit de resultaten verderop in het onderzoek.

10 Taalproblemen bij RH letsel

11 Figuurlijk taalgebruik (Paradis 1998; Dennis et al. 2001)
Theory of Mind (Kaplan et al. 1990) Metaforen (Kaplan et al. 1990; Siegal et al. 1996; Surian & Siegal 2001) Vertelvaardigheden (Winner et al. 1998) Taalproblemen dit bij rechterhemisfeerletsel worden genoemd in de literatuur zijn onder andere: Figuurlijk taalgebruik (Paradis 1998; Dennis et al. 2001) Theory of Mind (Kaplan et al. 1990) Metaforen (Kaplan et al. 1990; Siegal et al. 1996; Surian & Siegal 2001) Vertelvaardigheden (Winner et al. 1998) Wat het allemaal precies inhoudt, zal ik straks toelichten

12 Figuurlijk taalgebruik
“We bedoelen meer dan de helft van wat we zeggen niet letterlijk.” (Paradis 1998) Volgens Paradis bedoelen we meer dan de helft van wat we zeggen niet letterlijk. Volgens hem bedoelen we vaak meer, iets anders, of juist het tegenovergestelde van wat we zeggen. We gebruiken vaak figuurlijke taal, sarcasme en ironie (bijv. ‘Leuke jas heb je!’ terwijl je het niks vindt) en indirecte rede (bijv. ‘Staat het zout op de tafel?’ waarmee wordt bedoeld: ‘geef mij het zout’/’ik wil dat je me nu het zout geeft’) (Paradis 1998).

13 Theory of Mind “Het sociaal cognitieve vermogen om gevoelens, gedachten, ideeën en intenties aan jezelf en aan anderen toe te schrijven en op basis daarvan gedrag te voorspellen en te verklaren.” (Blijd-Hoogewys 2009) Wat voor taak? RH patiënten lagere scores dan LH patiënten (Surian en Siegal 2001) Autisme  ook problemen met ToM (referentie) Een ander ‘taalprobleem’ wat in de literatuur genoemd wordt dat typisch is voor rechterhemisfeerpatiënten is problemen met de ‘Theory of Mind’. De uitleg van deze term staat in de sheet. “Het sociaal cognitieve vermogen om gevoelens, gedachten, ideeën en intenties aan jezelf en aan anderen toe te schrijven en op basis daarvan gedrag te voorspellen en te verklaren.” Je moet je als het ware kunnen inleven in een ander. Er wordt daarom ook gezegd dat de Theory of Mind een noodzakelijke voorwaarde is om empathisch te kunnen zijn. Om te testen of iemand een probleem heeft met de ‘ToM’ heeft, kan een inferentietaak worden afgenomen. De patiënt krijgt informatie en moet uit die informatie zelf kunnen bedenken wat er verder zou gebeuren. Je moet daarbij kunnen afwijken van je eigen verwachtingen en je dus inleven in een ander. Een voorbeeld is het Anne en Sally experiment: Sally stopt een knikker in de mand en gaat dan even wandelen. Anne neemt ondertussen de knikker en stopt deze in een doos. Aan het kind wordt gevraagd waar Sally bij terugkomst de knikker zal gaan zoeken. Personen die geen Theory of Mind-probleem hebben, beseffen dat Sally niet in de doos zal kijken. Sally kan immers niet weten dat de knikker werd verplaatst. Uit een onderzoek van Surian en Siegal (2001) komt naar voren dat RH patiënten op een dergelijke taak significant lager scoorden dan LH patiënten. Vaak wordt bij autistische mensen ook genoemd dat er problemen zijn met hun ToM. Ze vinden het moeilijk om uit nieuwe informatie zelf te bedenken wat er zou kunnen gebeuren. REFERENTIE ZOEKEN

14 Metaforen “Rechterhemisfeerpatiënten blijken moeite te hebben met het begrijpen van metaforen.” (Kaplan et al. 1990; Beeman 1993; Brownell en Martino 1998; Tompkins et al. 2004) Syndroom van Asperger, dezelfde problemen? (Gold en Faust 2010) Er zijn meerdere onderzoeken waaruit blijkt dat RH patiënten meer moeite hebben met het begrip van metaforen dan LH patiënten. Veel auteurs nemen aan dat patiënten met het syndroom van Asperger en patiënten met rechterhemisfeerletsel dezelfde cognitieve problemen vertonen (Rinehart, Bradshaw, Moss, Ereton & Tonge 2000). Gold en Faust (2010) onderzochten 27 personen met het syndroom van Asperger en 36 gezonde controlepersonen. Bij deze patiënten was er sprake van een disfunctie van de rechterhemisfeer. De proefpersonen kregen vier typen woordparen te zien: letterlijke woord-paren, gebruikelijke metaforen, nieuwe metaforen en een ongerelateerd woordpaar. Ze moesten beoordelen of deze woordparen semantisch gerelateerd waren. Uit de resultaten blijkt dat de personen met het syndroom van Asperger meer moeite hadden met het begrip van nieuwe metaforen. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat rechterhemisfeerletsel de onderliggende oorzaak kan zijn voor de problemen met metaforisch woordbegrip.

15 Vertelvaardigheden Drie niveaus van taalverwerking:
Microlinguïstisch Macrolinguïstisch Mentale niveau “Gespreksvoering is gestoord bij RH patiënten” (Brownell & Martino 1998 en Marini et al. 2005) “Gespreksvoering is niet gestoord bij RH patiënten” (Bartels-Tobin en Hinckley 2005) Het produceren van verteltaken is een complexe, dynamische, cognitieve functie, waarbij drie niveaus van verwerking een rol spelen (Caplan 1992). Drie niveaus van taalverwerking: - Microlinguïstisch  verhaal navertellen - Macrolinguïstisch  verhaal vertellen n.a.v. afbeeldingen (liggen al in goede volgorde) - Mentale niveau  verhaal vertellen n.a.v. afbeeldingen (zelf in goede volgorde leggen) Aan het onderzoek van Marini en anderen (2005) deden 11 rechterhemisfeerpatiënten, 11 linkerhemisfeerpatiënten zonder afasie en 11 gezonde proefpersonen mee. Zij kregen de opdracht om ten eerste een verhaal na te vertellen en ten tweede een verhaal te vertellen naar aanleiding van afbeeldingen. Tot slot moesten zij een verhaal vertellen nadat zij eerst de afbeeldingen in de juiste volgorde moesten leggen. Alle drie de niveaus van verwerking werden hierbij getest. De RH patiënten konden de afbeeldingen niet altijd in de juiste volgorde leggen, wat wil zeggen dat ze toch moeite hadden met de globale verhaallijn die samenhangend moest zijn met de afbeeldingen (Marini et al. 2005). Uit een onderzoek van Bartels-Tobin blijkt juist weer dat gespreksvoering niet gestoord is. Hetzelfde experiment. Alleen het macroniveau en het mentale niveau werden getest. RH en LH scoorden gelijk.

16 Niet-talige problemen RH letsel

17 Beurtgedrag (Chantraine et al. 1998) Oogcontact (Ross en Monnot 2008)
Prosodie (Duykova et al. 2010) Topic-handhaving (eigen observaties) Topic-initiatie (eigen observaties) Neglect is één van de belangrijkste indicaties van de ernst van communicatieproblemen (Meyers 2001) We hebben nu een aantal talige problemen bij RH letsel besproken. Ook zijn er problemen die volgens de literatuur veelal voorkomen bij RH patiënten die niet-talig van aard zijn. De belangrijkste daarvan zijn beurtgedrag, oogcontact en prosodie. Topic-handhaving (bij het onderwerp blijven) en topic-initiatie (het inbrengen van een nieuw gespreksonderwerp): hiervan merken wij in de praktijk vaak dat het afwijkt, maar hierover zijn geen studies gepubliceerd. Meyers (2001) stelt dat de aanwezigheid van een neglect één van de belangrijkste indicaties van de ernst van de communicatieproblemen! Neglect hoeft niet alleen visueel te zijn, maar kan ook een probleem zijn in de aandacht. Het zou zo kunnen zijn dat als iemand bijv. links niet goed ziet of een verminderde aandacht heeft er ook problemen zijn in het oogcontact en beurtgedrag, omdat sommige non-verbale signalen van de gesprekspartner niet goed worden opgepikt.

18 Beurtgedrag Volgens Chantraine et al. (1998) hebben RH patiënten vaak niet door dat beide gesprekspartners in een gesprek aan bod dienen te komen. Vaak spreken ze voor hun beurt, laten ze de ander niet uitpraten en praten ze te lang door, zonder de ander aan bod te laten komen (spreekdrang of logorrhoe).

19 Oogcontact Teveel of te weinig RH patiënten (Ross & Monnot 2008)
Patiënten met het syndroom van Asperger (Gunter et al. 2002) In het onderzoek van Gunter, Ghaziuddin en Ellis (2002) wordt afwijkend oogcontact opgemerkt bij patiënten met het syndroom van Asperger, waarbij sprake is van een disfunctie van de rechterhemisfeer. Bij rechterhemisfeerpatiënten komt het ook voor dat er sprake kan zijn van afwijkend oogcontact (Ross & Monnot 2008).

20 Prosodie “RH patiënten zijn minder goed in prosodie matchen met emotie.” (begrip) (Dara en Pell 2006) “Rechterhemisfeerpatiënten vertonen weinig melodie, intonatie en mimiek in en bij hun spraak.” (productie) (Duykova et al. 2010) Bij de meeste mensen is de linkerhemisfeer, net als voor taal, dominant voor spraak. Bij slechts 1 tot 2% van de mensen is de rechterhemisfeer dominant voor spraak. Prosodie is echter een aspect dat wel dominant is in de rechterhemisfeer. Prosodie omvat onder andere het emotionele aspect van taal. Patiënten met dysprosodie klinken monotoon en vlak en begrijpen vaak ook niet de prosodie die anderen in hun stem leggen (Duykova et al. 2010). Ook rechterhemisfeerpatiënten vertonen weinig melodie, intonatie en mimiek in en bij hun spraak.

21 Screeningen en onderzoeken

22 RHCB (Gardner en Brownell 1996) RHCO (Dharmaperwira-Prins 1999)
Tests die deelaspecten onderzoeken: - Faux pas test (Spek & van Berckelaer-Onnes 2010) - Florida Affect Battery (Rosenbek 2006) - Expressive Emotional Communication Battery (Rosenbek 2006) - Picturale Metaforentaak (Kooij et al. 2001) Er is een aantal screeningen en onderzoeken ontworpen om de zogenaamde RH patiënten te kunnen testen en hun problemen in kaart te kunnen brengen. De RHCB en de RHCO zijn complete testbatterijen maar zeer bewerkelijk. Met name de RHCO kost erg veel tijd waardoor de bruikbaarheid afnam. Dan is er nog een aantal tests beschikbaar, dit is maar een greep daaruit, die deelaspecten onderzoeken. De faux pas test onderzoekt de ToM. De patiënt moet andermans emoties kunnen inschatten. De Florida Affect Battery onderzoekt de intonatie die bij verschillende emoties hoort. De EEC ook. De pict. Metaforentaak onderzoekt het begrip van metaforen.

23 De Screening Cognitieve Communicatieproblemen (SCC)

24 Ontwikkeld op De Hoogstraat (2005) Onderdelen: Vragenlijst
Observatielijst Token Test (De Renzi & Vignolo 1962) Boston Benoemtaak (Van Loon-Vervoorn 2003) Inferentietaak Kort (Van Wijmen & Van Boxtel 2002) SAN dieren opnoemen (Deelman, Koning-Haanstra, Liebrand & Van der Burg 1987) De Screening Cognitieve Communicatieproblemen is in 2005 ontwikkeld op de Hoogstraat in Utrecht. Er was behoefte aan getrapte diagnostiek. De reden daarvoor was het feit dat er geen screening voorhanden was om de RH patiënten in kaart te kunnen brengen. De onderdelen zijn hieronder kort genoemd, maar ik zal ze later nog uitgebreider toelichten.

25 (Vervolgonderzoek? Zo ja: welk vervolg?)
Doel Het snel opdoen van kennis over het functioneel communiceren van de patiënt en daarmee richting geven aan het vervolg (Vervolgonderzoek? Zo ja: welk vervolg?) Doel noemen.

26 Vragenlijst Toelichten: altijd letterlijk de bovenste 2 vragen stellen. Het gehoor krijgt het pakketje van de screening.

27 Observatielijst Het gehoor krijgt het pakketje van de screening.

28 Token Test Deze test is opgenomen om het linguïstisch begrip te meten. De Token Test is het eerste onderdeel van de Akense Afasie Test (Graetz et al. 1992). Het bestaat uit 50 items, verdeeld over vijf onderdelen van elk 10 items. Naast informatie over het linguïstisch begrip geeft de Token Test ook informatie over visus, aandacht, concentratie, werkgeheugen en schakelvaardigheid (onderdeel 5). Op de Token Test wordt het aantal fouten gerekend in plaats van het aantal goed.

29 (Verkorte) Boston Benoemtaak
Deze test is opgenomen om de woordvinding te meten. In vergelijking met het onderdeel Benoemen van de AAT, zijn deze woorden laagfrequent. Het is een verkorte versie van de originele Boston Benoemtest, een vertaling van de Amerikaanse Boston Naming Test, die werd ontwikkeld door Kaplan, Goodglass en Weintraub (1983). De oorspronkelijke versie bestaat uit 59 items. De verkorte versie bestaat uit 29 items. Het behaalde puntenaantal kan met een tabel worden omgerekend naar de geschatte score op de originele Boston Benoemtest.

30 Inferentietaak Kort “Ik heb echt honger”, zei Els. “Let jij goed op aan jouw kant, Rob?”. Ze reden nog een paar minuten verder. “Kijk, aan het einde van deze zijstraat,” zei hij, “stop daar maar.” De korte verhalen zijn in de screeningsbatterij opgenomen, omdat ze veel informatie geven over het maken van (herziene) inferenties door de revalidant. De revalidant krijgt korte verhalen te lezen waarover vervolgens een aantal vragen wordt gesteld. In de korte versie van de inferentietaak kan de logopedist een duidelijk beeld verkrijgen over deze vaardigheid van de revalidant. De behaalde score wordt omgezet in een percentielscore.

31 SAN dieren opnoemen “U mag de komende twee minuten zoveel mogelijk dieren opnoemen… en de tijd… gaat… NU in.” Voorbeelden uit eigen ervaring: alleseter oost-indische vis lapjeskat onderzeeboot krielkippen pietje waf Deze test is opgenomen om de conceptformatie, de woordselectie (onder tijdsdruk) en de hiervoor gebruikte strategie te beoordelen. De opdracht is om in twee minuten zoveel mogelijk dieren op te noemen. Hierbij wordt apart genoteerd hoeveel dieren er in de eerste minuut, en hoeveel dieren er in de tweede minuut worden genoemd. Daarnaast wordt genoteerd hoeveel herhalingen er worden gemaakt. Ook deze scores worden omgezet in een percentielscore.

32 Vervolgonderzoek TvK Verzwegen betekenis (Van Bon & Hoekstra 1982)
Verkorte Holversmit (Van der Velden, Van Loon-Vervoorn & Jonkers 2004) Inferentietaak lang (Van Wijmen & Van Boxtel 2002) Picturale Metaforentaak (Kooij, Heesbeen & Van Loon-Vervoorn 2000) Metaforentaak Tripletten (Van Loon et al. 1998) Vragenlijsten voor revalidant, direct betrokkene en mentor Op basis van een ‘niet-pluis-gevoel’ van de logopedist wordt besloten om tot vervolgonderzoek over te gaan of niet. Dit zijn de tests van het vervolgonderzoek. Bij het vervolgonderzoek behoren ook de vragenlijsten voor de revalidant, de direct betrokkene en de mentor (verpleging).

33 TvK Verzwegen betekenis
‘Onder de tafel ligt ook een boek’

34 Picturale Metaforentaak
‘Frank vindt de hond in de pot’

35 Vragenlijsten

36 Afstudeeronderzoek Sjoeke

37 In het kader van mijn afstudeeronderzoek heb ik de bruikbaarheid van de SSC eens onder de loep genomen. Is het nou eigenlijk wel een goede screening? Wat zeggen de resultaten? Wordt het gestelde doel wel bereikt? De SSC is opgesteld in Sindsdien is de screening bij heel veel patiënten afgenomen. In mijn onderzoek heb ik de resultaten van 97 personen geanalyseerd. In de tabel zijn de gegevens van deze personen te zien.

38 Exclusiecriteria Uitgesloten van deelname waren mensen
Met afasie, beoordeeld met de AAT (Graetz et al. 1992) Met Nederlands niet als moedertaal Met linkshandigheid Met visuele problemen (neglect) Met gehoorproblemen Met psychiatrische achtergrond Bij wie nog niet helemaal duidelijk was of er sprake is van een dementieel beeld

39 Resultaten onderzoek Invloed externe factoren:
Geen invloed van lokalisatie! Allereerst is er onderzocht of er in het huidige onderzoek ook sprake zou zijn van externe factoren zoals leeftijd, geslacht en lokalisatie. Een opvallende uitkomst is dat, terwijl veel onderzoekers het tegendeel bewijzen, er hier geen significante verschillen werden gevonden tussen de resultaten van de RH patiënten en de LH patiënten op de tests van de screening. Geen effect van lokalisatie dus! Het maakt blijkbaar weinig uit waar het letsel precies gelokaliseerd is. Later werden andere publicaties gevonden die hier ook van spraken… (eeeeeeeeeeeeeeven bij Anita v. Loon navragen).

40 Besluit vervolgonderzoek
Op basis van een ‘niet-pluis-gevoel’ is na het afnemen van de 4 tests van de screening besloten om over te gaan tot vervolgonderzoek. Achteraf is bekeken of er inderdaad ook sprake was van problemen. In deze grafiek is te zien hoevaak er terrecht is gekozen voor vervolgonderzoek en hoe vaak er patiënten ‘gemist’ zijn. Door het berekenen van de sensitiviteit, kan onderzocht worden hoe gevoelig de screening is voor communicatieproblemen, dit zegt iets over welk percentage patiënten met problemen ook problemen hebben op de tests. De specificiteit zegt iets over hoe specifiek de test is, dit gaat om het percentage patiënten zonder problemen dat ook zonder problemen uit de tests komt. Bij 60 patiënten is correct gekozen voor vervolgonderzoek. Bij 17 patiënten is correct gekozen om geen vervolgonderzoek af te nemen. Bij 14 patiënten is niet besloten tot vervolgonderzoek, maar had dit wel gemoeten. Bij 6 patiënten is onterecht vervolgonderzoek afgenomen. De sensitiviteit is 81,1%, de specificiteit is 73,9%. Het totale percentage is 79,4%. Dit is voldoende.

41 Taalproblemen Communicatieproblemen
Resultaten onderzoek Betrouwbaarheid van de tests van de screening Een ander belangrijk aspect wat onderzocht is, is de betrouwbaarheid van de screening. Er is daarbij onderzocht hoe de sensitiviteit en de specificteit van de tests zijn. Sensitiviteit zegt iets over hoe gevoelig de test is, dus hoeveel mensen met een probleem komen ook uit de tests als een persoon met een probleem. De specificiteit zegt iets over hoeveel mensen zonder probleem er ook daadwerkelijk gediagnosticeerd worden als persoon zonder probleem. Bij elke patiënt is bepaald of er sprake was van taalproblemen of niet. Dit gegeven is vergeleken met de scores op de tests van de screening (dus de Token Test, Boston, Inf Kort en SAN). Ook is bij iedereen aangegeven of er sprake was van niet-talige communicatieproblemen, dus meer het oogcontact en de prosodie. Ook dit gegeven is vergeleken met de tests van de screening. De linkergrafiek geeft de vergelijking aan bij de taalproblemen, de rechter van de communicatieproblemen. Hieruit blijkt dat de tests van de screening vooral bruikbaar zijn om de talige problemen eruit te filteren. Hoe boller de lijn loopt hoe meer sensitief en specifiekte tests zijn. Taalproblemen Communicatieproblemen

42 Communicatieproblemen
Resultaten onderzoek Betrouwbaarheid van Vragenlijst en Observatielijst Omdat de tests van de screening dus niet bruikbaar zijn om de communicatieproblemen eruit te filteren, is onderzocht of de gegevens uit de vragenlijst en observatielijst WEL meer bruikbaar zijn om deze te filteren. Dit blijkt het geval. De lijn loopt iets boller. Het is een hoekige lijn omdat er iedere keer de keuze 1 of 0 is gemaakt. Communicatieproblemen

43 Conclusies Geen significant verschil tussen LH en RH patiënten
Tests zijn bruikbaar om talige problemen te filteren Observaties zijn bruikbaar om de niet-talige problemen te vangen Een belangrijke conclusie is daarom: - De tests van de screening zijn bruikbaar om de talige problemen te filteren - De observatielijst is bruikbaar om de niet-talige problemen te ‘vangen’ Het syndroom als geheel is niet te vangen, althans: wij hebben dat niet aan kunnen tonen. Bij ons is sowieso de vraag gerezen of er wel sprake is van het zgn. rechterhemisfeersyndroom, aangezien de diversiteit tussen de verschillende RH-patienten erg groot was, en dat we ook LH-pt. vonden die problemen hadden in communicatie en met secundaire taal.

44 Besluit screening Bruikbaar in de dagelijkse praktijk voor het getrapt screenen en onderzoeken van NAH-patiënten met communicatieproblemen, bij wie geen sprake is van afasie. De screening/het vervolgonderzoek heeft niet de pretentie volledig te zijn. (linkje naar screening)

45 Behandeling

46 Behandeling Invullen vragenlijsten
Communicatie-advies; bespreken met revalidant, partner en behandelteam Onderzoeksgegevens bespreken met revalidant en partner Kortdurend oefenen op stoornisniveau… Doel: inzicht vergroten (+ partner). Oefensituaties meegeven voor in het weekend Dagoriëntatie (voorlichting, inzicht, interactie) Communicatie- en Geheugengroep Dit is wat wij nu in de praktijk doen.

47 Evidence-based behandeling
Nabootsen van prosodie (Leon et al. 2005; Rosenbek 2006) Prosodische kenmerken en cues (Leon et al. 2005; Rosenbek 2006) Nabootsen van klemtoon (Stringer 1996) Nabootsen gezichtsexpressie (Stringer 1996) Begrip van metaforen (Lundgren 2010) Theory-based behandelingen… Vanuit de literatuur. * Nabootsen van prosodie (Leon et al., 2005; Rosenbek, 2006): therapeut doet voor, rev. doet na (afbouw in hoeveelheid cues). Resultaat: het blijft een bewust proces. Het generaliseert niet naar niet-getrainde emoties. * Prosodische kenmerken en cues (Leon et al., 2005; Rosenbek, 2006): alle affectieve kenmerken worden besproken, voorgedaan, gematcht, etc. Cues worden bedacht en gebruikt (dus dat de pt. het zelf kan doen, geen imitatie!). Cues worden afgebouwd. Resultaat: het blijft een bewust proces. Het generaliseert niet naar niet-getrainde emoties. * Nabootsen van klemtoon (Stringer, 1996): soort SpeechViewer (Visipitch) voor intonatie. Grafisch weergeven van de juiste klemtoon. (Vooral zinsintonatie en klemtoon. Niet zozeer affectief.) * Nabootsen gezichtsexpressie (Stringer, 1996): therapeut doet voor, pt. doet na voor de spiegel. Begrip van metaforen (Lundgren, 2010): woordenweb. Eerst met ‘gewone’ woorden, opbouw in associatief niveau. Daarna met metaforen. (Bv. Met ‘vader’: wat wordt doorgaans met ‘vader’ geassocieerd: ‘mooi’ of ‘sterk’). Theoretisch gefundeerde behandeling: Oorzaak comm. Probl. : inefficiente onderdrukking van ongewenste interpretaties (Tompkins et al., 200 t/m 2004): hoe gebruik te maken van contextuele cues? Welke contextuele cues zijn er? Oorzaak comm. Probl.: idem; onjuiste opbouw en gebruikmaking van sociale cues (Happé et al. ,1999). Oorzaak comm. Probl.: cognitief capaciteitsprobleem

48 Discussie

49 Welk materiaal wordt door jullie gebruikt voor het onderzoeken en behandelen van rechterhemisfeerpatiënten?

50 Referenties http://www.anneliesspek.nl
Bartels-Tobin, L.R., Hinckley, J.J. (2005). Cognition and discourse production in right hemisphere disorder. Journal of Neurolinguistics, 18, 461–477 Beeman, M. (1993). Semantic processing in the right hemisphere may contribute to drawing inferences from discourse. Brain and Language, 44, 80–120 Blijd-Hoogewys, M.A. (2009). De ontwikkeling van Theory-of-Mind en het Theory-of- Mind Takenboek. Lessons from a non-linear approach of developmental data in typically developing children and children with PDD-NOS; Rijksuniversiteit Groningen, Groningen Bon, W.J.H. van & Hoekstra, J.G. (1982) Taaltests voor kinderen. Nijmegen: KUN. Brownell, H., & Martino, G. (1998). Deficits in inference and social cognition: The effects of right hemisphere brain damage on discourse. In M. Beeman & C. Chiarello (Eds.), Right hemisphere language comprehension: Perspectives from cognitive neuroscience. Hillsdale, NJ: Erlbaum, 309–327 Chantraine, Joanette & Ska (1998). Conversational abilities in patients with right hemisphere damage. Journal of Neurolinguistics, 11, 21-32 Dara, C. & Pell, M.D. (2006). Effects of right-hemisphere damage on explicit and implicit processing of emotional prosody. Brain and Language, 99, 8–21 Davis, G., O'Neil-Pirozzi, T., & Coon, M. (1997). Referential cohesion and logical coherence of narration after right hemisphere stroke. Brain and language, 56, 183–21 De Renzi, E. & L. Vignolo (1962) The Token Test: a sensitive test to detect receptive disturbances in aphasics. Brain, 85, Deelman, B.G., M. Koning-Haanstra, W.B.G. Liebrand en W. van den Burg (1981) SAN Test, een afasie test voor auditief en mondeling taalgebruik. Lisse: Swets & Zeitlinger Dennis, M., Lazenby, A. L., & Lockyer, L. (2001). Inferential language in high functioning children with autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 31, 47–54 Dharmaperwira-Prins, R. (1999). Communicatiestoornissen bij rechterhemisfeer dysfunctie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum

51 Dyokova, G. M. , Glozman, Z. M. , Titova, E. Y. , Kriushev, E. S
Dyokova, G.M., Glozman, Z.M., Titova, E.Y., Kriushev, E.S. & Gamaleya, A.A. (2010). Speech Disorders in Right-Hemisphere Stroke. Neuroscience and Behavioral Physiology, 40, Gardner, H. & Brownell, H. H. (1986). Right Hemisphere Communication Battery. Boston: Psychology Service, VAMC Gold, R. & Faust, M. (2010). Right Hemisphere Dysfunction and Metaphor Comprehension in Young Adults with Asperger Syndrome. Journal of Autism and Development Disorders, 40, Graetz, P., R. de Bleser en K. Willmes (1992) Akense Afasie Test. Lisse: Swets & Zeitlinger Gur, R.C., Alsop, D., Glahn, D. Petty, R., Swanson, C.L., Maldjian, J.A., Turetsky, B.I., Detre, J.A. & Gee., J. (2000). An fMRI Study of Sex Differences in Regional Activation to a Verbal and a Spatial Task. Brain and Language, 74, Heesbeen, I.M.E. & Loon-Vervoorn, W. A. van (2000). Taalstoornissen en de rechterhemisfeer. Stem-spraak-taalpathologie, 3, 1-18 Kaplan, J. A., Brownell, H. H., Jacobs, J. R., & Gardner, H. (1990). The effects of right hemisphere damage on the pragmatic interpretation of conversational remarks. Brain and Language, 38, 315–333 Kooij, A.P., Heesbeen, I.M.E. & Loon-Vervoorn, W.A. van (2000). Metaforisch zinsbegrip bij rechter hemisfeer beschadiging: De ontwikkeling van een test. Afasiologie, 22, 5, Lehman-Blake, M. (2007). Perspectives on Treatment for Communication Deficits Associated with Right Hemisphere Brain Damage. American Journal of Speech-Language Pathology, 16, Leon, S.A., Rosenbek, J.C., Crucian, G.P., Hieber, B., Holiway, B., Rodriguez, A.D., Ketterson, T.U., Ciampitti, M.Z., Freshwater, S., Heilman, K., Gonzalez-Rothi, L (2005). Active Treatments for Aprosodia Secondary to Right Hemisphere Stroke. Journal of Rehabilitation Research and Development, 42 (1),  Loon-Vervoorn, W.A. van (2003). Verkorte Boston. Intern document: Revalidatiecentrum De Hoogstraat/Universiteit Utrecht: vakgroep Psychonomie

52 Loon-Vervoorn, W. A. van, Heesbeen, I. M. E. & Straus, C. (1998)
Loon-Vervoorn, W.A. van, Heesbeen, I.M.E. & Straus, C. (1998). De metaforentaak als test voor woordbegrip. Toegepaste Taalwetenschap in artikelen, 60, 3, 53-63 Lundgren, K., Brownell, H., Cayer-Meade, C., Milione, J., Kearns, K (2011). Treating Metaphor Interpretation Deficits Subsequent to Right Hemisphere Brain Damage: Preliminary Results. Aphasiology, 25 (4), McGlone, J. (1980). Sex difference in human brain asymmetry: A critical survey. Behavioral and Brain Sciences, 3, 215–263 MacKenzie, C., Begg, T., Lees, K.R. & Brady, M. (1999). The communication effects of right brain damage on the very old and the not so old. Journal of Neurolinguistics, 12, 79-93 Marini, A., Carlomagno, S., Caltagirone, C. & Nocentini, U. (2005). The role played by the right hemisphere in the organization of complex textual structures. Brain and Language, 93, 46–54 Meyers, P.S (2001). Profiles of Communication Deficits in Patients with Right Cerebral Hemisphere damage: Implications for Diagnosis and Treatment. Aphasiology, 19 (12), Paradis, M. (1998). The other side of language: Pragmatic competence. Journal of Neurolinguistics, 11, 1–10 Rosenbek, J.C., Rodriguez, A.D., Hieber, B., Leon, S.A., Crucian, G.P., Ketterson, T.U., Ciampitti, M., Singletary, F., Heilman, K.M., Gonzalez Rothi, L.J. (2006). Effects of two treatments for aprosodia secondary to acquired brain injury. Journal of Rehabilitation Research and Development, 43 (3) Ross, E.D. & Monnot, M. (2008). Neurology of affective prosody ans it’s functional-anatomic organization in right hemisphere. Brain and Language, 104, 51-74 Siegal, M., Carrington, J. & Radel, M. (1996). Theory of Mind and Pragmatic Understanding Following Right Hemisphere Damage. Brain And Language, 53, 40–50 Stringer, A. Y. and Hodnett, C (1991). Transcortical Motor Prosodia: Functional and Anatomical Correlates. Archives of Clinical Neuropsychology, 6: 89-99

53 Stringer, A.Y. (1996). Treatment of Motor Aprosodia with Pitch Biofeedback and Expression Modelling. Brain Injury, 10 (8), Surian, L. & Siegal. M. (2001). Sources of Performance on Theory of Mind Tasks in Right Hemisphere-Damaged Patients, Brain and Language, 78, Tompkins, Blake, Baumgaertner & Jayaram (2004). Inference Generation During Text Comprehension by Adults With Right Hemisphere Brain Damage: Activation Failure Versus Multiple Activation. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 47, Tompkins, C.A., Blake, M.T., Wambaugh, J., Meigh, K. (2011). A Novel, Implicit Treatment for Language Comprehension Processes in Right Hemisphere Brain Damage: Phase I Data. Aphasiology, 25 (6-7), Velden, J.A.P.M. van der, Loon-Vervoorn, W.A. van & R. Jonkers (2003). Zinsbegrip bij afasie: samenstelling van een verkorte versie van de Holversmittest voor zinsbegrip. Logopedie en Foniatrie, 6, Wijmen, M. van, Boxtel, K. van (2006). Communicatieonderzoek bij patiënten met een laesie in de rechterhemisfeer als gevolg van een CVA, handleiding. Winner, E., Brownell, H., Happé, F., Blum, A. & Pincus, D. (1998). Distinguishing Lies from Jokes: Theory of Mind Deficits and Discourse Interpretation in Right Hemisphere Brain-Damaged Patients. Brain and Language, 62,


Download ppt "Communicatieproblemen bij NAH-patiënten zonder afasie"

Verwante presentaties


Ads door Google